H.P.L. Wiessing
aan
Matthijs Vermeulen
Amsterdam, 6 januari 1919
Amsterdam, 6 Januari 1919
Waarde Heer Vermeulen,
U vindt mij ontroerd door het geheel onverwachte en mij verblijdende van Uwe opdracht.1
Ik ben er mij van bewust, dat het niet de openbaarheid daarvan is, die mij in de eerste plaats aangenaam is. Die openbaarheid is mij, nu ik daar zelf zoo zonder opzet voorsta, ook werkelijk aangenaam, – maar prettiger vind ik de wetenschap, dat U zoo voelt als U liet drukken en schreeft. Ik hoop U daar nog eens persoonlijk voor te mogen komen bedanken. Om in de termen, die tegenwoordig weer reëel werden te schrijven: Ik beschouw Uw opdracht als een getuigenis van Wapenbroederschap uit vroeger tijden, en als een getuigenis, dat zoo iets blijft. Het is waar, het is het beste wat ik aantref, de krachten of "rechten" der toekomst – waarvoor U zelf onvermoeid, schitterend en met een mij sympathieken panache den strijd voert – ruimte te helpen geven naar mijn beste weten, en naast de bitterheid die ik wel eens voel om de tegenkanting en de zorgen die daarvan telkens opnieuw het gevolg zijn, staat dan alleen de vriendschap en de generositeit van weinigen. Uw geheel onverwachte geste, die omdat U soms U zult voelen tegenover mijn streven, in de eerste plaats eervol is voor Uzelf, acht ik een van die daden van edelmoedigheid.
Ik dank U hartelijk en ben als steeds met vriendschappelijke hoogachting
Uw dw.
(wg) H. Wiessing
doorslag
Verblijfplaats: Den Haag, Nederlands Muziek Instituut