MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

ZEVENDE SYMFONIE DITHYRAMBES POUR LES TEMPS À VENIR (1963-65)

Op 22 maart 1963, anderhalve maand na de viering van zijn 75ste verjaardag met een concert van werken van zijn hand in het Stedelijk Museum te Amsterdam, zette Vermeulen de eerste noten op papier van zijn Zevende Symfonie. Hij voltooide de compositie op 16 juni 1965.
    Al in een vroeg stadium van het scheppingsproces stond Vermeulen de term dithyrambe voor de geest: "in ruimste zin elke vreugdezang van allerlei vorm en intonatie, in het profane, sacrale, lyrische, frenetische, woeste, zachte, enthousiaste, en in iedere gradatie daarvan, zelfs de speelse". Over hoe het idee voor een dergelijke vreugdezang hem te binnen kon komen in een tijdsgewricht met veel deprimerende factoren (Vermeulen ging gebukt onder de dreigende atmosfeer van de Koude Oorlog, waartegen hij zich in verscheidene artikelen had verzet), zei hij: "Misschien door de onbewuste, altijd onuitgesproken blijvende verlangens van miljoenen en miljoenen mijner medemensen, wier gezamenlijke wens zich verdicht tot een trillingssfeer, waarmee men door onbekende middelen contact zou kunnen hebben." Opnieuw voelde Vermeulen zich dus tolk van een collectief verlangen.
    In tegenstelling tot Vermeulens andere symfonieën kent de Zevende geen thema's die in de loop van het werk terugkeren, letterlijk dan wel in gewijzigde vorm. Zijn laatste compositie is een aaneenschakeling van telkens nieuwe melodieën, ieder voor zich bedoeld om de luisteraar met positieve energie te laden.
    Over het werk schreef hij: "De plaats van handeling van de Zevende symfonie is een traditioneel podium, dat de hoorder zich naar believen kan verbeelden als een antiek openluchttheater, een spectaculair historisch plein met een goede akoestiek, waar verscheidene muzieken zich bij elkander voegen voor de viering van een feest. Zo zou het inderdaad kunnen gebeuren. Voortdurend treedt uit het orkest een groep instrumenten naar voren, speelt zijn rol, die zeer verschillende afmetingen kan hebben, gaat weer terug en wordt opgevolgd door een andere; soms contrasterend, soms elkander aanvullend, soms opjagend, soms temperend, altijd naar gelang van de psychologie der omstandigheden, die zeer dikwijls wisselt, maar zich vanaf de aanvang laat karakteriseren als een streven van de een-heid naar de veel-heid, naar de algemeenheid, welke zich voltrekt bij het slot."
    In de ongeveer veertig episoden die het werk telt, hebben de blazers een belangrijk aandeel met hun virtuoze partijen. De eenheid waarvan Vermeulen spreekt, creëert hij door het inbouwen van motivische relaties in de aanhef van verscheidene melodieën. Opvallend zijn de instrumentatievondsten die hij toepast, zoals de combinatie van korte, felle harpglissandi en hoge trillers in de strijkers aan het eind van het werk. Ook verleent hij met een aantal crescenderende klankvelden waarin alle twaalf tonen voorkomen, een nieuwe dimensie aan eerder gehanteerde technieken.
    De vitaliteit die deze symfonie uitstraalt, rechtvaardigt de titel die een recensie van de première (2 april 1967 door het Concertgebouworkest onder leiding van Bernhard Haitink) meekreeg: "De lont voor de zevende maal ontstoken".