Programmatoelichting première 1949 >
Programmatoelichting 1955 >
Met zijn Vijfde Symfonie is Vermeulen een nieuwe weg ingeslagen. Hij hanteert er een compositieprincipe in dat voor zijn latere werk steeds bepalender is geworden: de permanente variatie van melodische gegevens. Het eerste en tweede deel van de symfonie zijn ieder op één thema gebouwd waarvan elementen worden verwerkt in een aaneenschakeling van lange, zich telkens vernieuwende melodieën. Vermeulens argument was het panta rhei uit de Griekse filosofie: alles stroomt en men baadt zich niet tweemaal in dezelfde stroom.
Naast verscheidenheid en afwisseling streefde Vermeulen ook naar organische eenheid. Die eenheid waarborgt hij door middel van motivische relaties tussen de thema's van de delen. Als men ze alle vijf (de finale heeft er drie) op een rij zet, vallen de overeenkomsten op. Tevens verbinden de thema's de delen onderling. De stijgende grote sext en stijgende grote septiem bijvoorbeeld waarmee het Adagio opent, vormen de aanhef van een twaalftonige melodie die viermaal achtereen, met kleine variaties in het ritme, tot klinken komt als apotheose van het derde deel. Volgens onderstaande toelichting van de componist geven zij de bevestiging "dat een visie, ontworpen in het Adagio, verwezenlijkt kan worden".
In de Vijfde Symfonie zet Vermeulen een tendens voort die in de Vierde Symfonie is begonnen: de vorming van melodieën met een zodanige lengte dat zij door verschillende instrumenten moeten worden overgenomen in een estafette-systeem dat uitvoeringstechnisch bijzondere eisen stelt. De subtiele, weloverwogen wisselingen van klankkleur echter verlenen Vermeulens orkestratie een extra dimensie.