MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

De Vliegende Hollander

Vermeulen componeerde deze muziek voor het openluchtspel De Vliegende Hollander waarmee in juni 1930 het 355-jarig bestaan van de Leidse Universiteit werd gevierd. De tekst van het spel was van de hand van de dichter Martinus Nijhoff die de legendes van de Vliegende Hollander en het Vrouwtje van Stavoren verweefde met het historische gegeven van de prediking door Bonifacius in de Noordelijke Nederlanden. Wegens het krappe tijdschema van de productie en het door Nijhoff telkens overschrijden van de tijdslimieten voor het inleveren van zijn verzen, bleef Vermeulens bijdrage beperkt tot de muzikale omlijsting van Nijhoffs proloog en de begeleiding van een kort liturgisch paasspel dat de dichter in de tweede akte had ontworpen volgens de traditie van de zogeheten Quem quaeritis-dialogen. Hiervoor bewerkte Vermeulen de gregoriaanse melodieën van het Victimae paschali laudes en het Haec dies quam fecit Dominus.
    De muziek bij de proloog bestaat uit drie delen.
    Een zacht beginnende inleiding (Allegro) met enige hoornsignalen illustreert de eerste ochtendactiviteiten aan de kade van de haven. De snelle beweging, waarop een dialoog plaatsvindt tussen de Torenwachter en de vlootadmiraal Hollander mondt uit in een rustige, koraalachtige melodie.
    Als muzikale achtergrond van de monoloog waarin Hollander zijn levensgeschiedenis vertelt aan de Torenwachter en over zijn mystieke band met de zee spreekt, componeerde Vermeulen een Passacaille. Een basmelodie die 58 maal wordt gespeeld en waartegen telkens nieuw contrapunt en andere melodieën klinken, verbeeldt de permanente beweging van de golfslag. In een programmatoelichting zegt de componist hierover: "Daar het tot de wezenlijkste eigenschappen behoort van de Muziek (eigenschap waaraan zij voor een overwegend deel haar magie ontleent) om een gegeven onderwerp dat haar tot punt van uitgang dient, te transponeren van het bijzondere naar het algemene, werd de componist er onwillekeurig toe gebracht om Hollander te behandelen als allegorie, als symbool. Symbool van ons land, van onze natie, van onze houding tot de Zee, van onze reacties op haar aanwezigheid, van de onverbiddelijke, menigvuldige tover welke zij op ons uitzendt, van de kleuren, waarmee zij ons psychisch spectrum tintte, van de vaart waartoe zij ons opdreef." Aansluitend volgen matrozenliederen, afgewisseld door koralen van de bewoners van het stadje - de enige gezongen gedeelten van de oorspronkelijke partituur.
    Dan zet het derde deel in: de Cortège, als begeleiding van de plechtige opkomst van de vorstin Edwarda die - in de daarop volgende eerste akte - haar vloot laat uitvaren om nieuwe rijkdom te vergaren en daarmee de dramatische gebeurtenissen in gang zet.
    Zij heeft de matrozen opdracht gegeven graan overboord te zetten in plaats van het onder haar onderdanen te verdelen en wijst een bedelaar die om brood vraagt, bruusk af. Ook Bonifacius die de IJssel komt afgevaren om met het gekerstende deel van de bevolking Pasen te vieren, schoffeert zij. Kort nadat Edwarda's vloot is vertrokken, wordt die overvallen door Vikingen die vervolgens de stad belagen. Bonifacius verzoekt Edwarda de bevolking in haar kasteel toe te laten, maar zij weigert. De stad wordt verwoest. De Hollander vaart voorbij, voor eeuwig zonder thuishaven.
    Na de half-mislukte opvoering van 1930 op de Kager Plassen (de muziek, in Parijs op grammofoonplaten opgenomen, werd aan de waterkant op een geluidsinstallatie gereproduceerd en verwaaide in de wind) gaf Vermeulen de voorkeur aan weergave van zijn partituur in de concertzaal zonder declamatie en zang, als een autonome compositie. Hij beschouwde de drie segmenten van de proloog als 'een symfonisch geheel'. Begin jaren vijftig richtte hij een fotokopie van het manuscript naar dat idee in door de gesproken teksten en de vocale partijen af te plakken. Ook schrapte hij een herhaling aan het slot van de Passacaille (vanaf cijfer [58]).
    De moderne editie (Amsterdam: Donemus 1997) volgt deze herziene partituur, die zich in het Vermeulen-archief bevindt. Het tussenspel uit de tweede akte is weergegeven volgens het oorspronkelijke handschrift dat in het bezit is gebleven van het Leidsch Studenten Corps (thans archief Lakenhal, Leiden). Wat de naamgeving van de delen betreft, is gekozen voor de in zwang geraakte trits Proloog, Passacaille, Cortège en Interlude.