Uit een rusteloos toeruisend rumoer van houten en koperen instrumenten, dat geleidelijk aangroeit rondom een grondtoon c, en zich op zijn culminatie-punt condenseert in een formule van lapidaire accoorden, komen achtereenvolgens drie thema's te voorschijn. Elk dezer thema's vormt een lyrische zang die een verschillende gemoedsgesteltenis uitdrukt. Het eerste drijft voorwaarts; het tweede neemt vaart; het derde is bezinnend en elegisch. Terwijl deze drie gevoelens zich ontplooien, vermindert niet de snelheid der beweging, noch de drang waardoor zij werd veroorzaakt.
De muzikale handeling is daarmee begonnen, en men kan haar innerlijke drijfveren overzien. Zij wordt niet onmiddellijk voortgezet. De gedachte gaat in herinnering terug naar de impulsen waaruit het gebeurende ontsprong, naar die dwarreling van geïmproviseerd rumoer, naar die duizelende vlagen van roepend gerucht, welke zich hernieuwen op hetzelfde strakke rhythme. Hier cirkelen de stemmen rondom een grondtoon g, maar ditmaal worden zij niet opgevangen in een reeks van stabiele accoorden, doch breken plotseling af te midden van de werveling.
Dan hervat de handeling haar loop, op de maat van een langzame mars, en met een nieuw thema, dat in een begeleiding van zacht bezielde melodieën de verscheidene graden doorschrijdt ener tedere ontroering, welke allengs brandender en glanzender haar volheid bereikt. Wij weten nog niet waarheen deze intonaties ons voeren.
Maar alsof een vergeten gevoelen heimelijk tot bewustzijn kwam, voltooit de suggestie van stil stralende feestelijkheid zich in een diepere expressie, oprijzend uit de verborgenheid van het hart, en bijna onmerkbaar verandert de zomermorgens belichte optocht in een treurmars.
De melodie, welke deze wending aanduidt, is een variant van het eerste der drie agerende thema's waarmee de muzikale handeling aanving. In haar tragische verschijning vertolkt zij evenveel verlangen en vastberadenheid als klacht en rouw. Telkens nadat zij gezongen heeft, wordt zij afgewisseld door een oproep van klaroenen, die haar drijven naar heftiger verlangen, dat onophoudelijk vermeerderend, stijgt tot zijn paroxisme.
Een laatste stuwing van opjagende signalen breidt zich voort in een oorlogszang. De doden sterven niet geheel. Zij leven verder door ons, die hetzelfde willen, en hebben te veroveren, hetzelfde waarvoor zij zulk een offer brachten. Het krijgslied, dat hun een antwoord geeft, is beurtelings onstuimig en nadenkend, sterk en broos, schallend en schimmig, dichtbij en ver-af, bries en storm. Op den achtergrond van zijn eigen aanhitsend thema keren vroegere uitingen terug van kracht, welke melodie werd. Alles wat wij ervoeren, herklinkt in een exalterender toon. Ook de lange cantilene die bij de inzet der muzikale handeling de bezonnenheid vertolkt had. De ganse horizon vullend met een kalm en wijd geluid, zweeft zij voorbij als een mijmerend koraal van alle houten en koperen instrumenten, tegen welker breed en rustig plan, de strijkers reeds hun eigen hymnen aanheffen in een vermoeden en belofte van geluk.
De voldoening is nabij maar werd nog niet bereikt. In de heldere gloeiing van een huiverig clair-obscur overpeinst het hart de gevoelens waardoor het gedreven werd. Zij waren goed. Zij stapelen zich op met een zacht en geheimzinnig geweld. Zij breken los als een orkaan, in een dithyrambe van vreugde, waar het thema, dat in het eerste bedrijf der symphonie voorwaarts gebood, zich verenigt met dezelfde melodie welke de gestorvenen bezong en hun offer. De ene zang in de laagte, de andere in de hoogte, de ene steunend op de andere, samen hun werk beëindigend.
Een epiloog wordt ingezet met dezelfde formule van hechte, praegnante accoorden, die het rumoer stuitten waarin de symphonie begon. Een rei van melodische jubilaties, wederom opklinkend uit de grondtoon c, en met tegenstrofen bekrachtigd door paraphrasen van de onwankelbare formule, geven een repliek, een betekenis en een slot aan het rusteloze gerucht, waaruit de muziek voortkwam.
De eerste noten van het werk werden geschreven op 1 Juli 1940. De Zondag daarvoor was de componist in zijn huis teruggekeerd na een vlucht over de gebombardeerde en gemitrailleerde wegen van Frankrijk. Toen de symphonie gereed was meende hij haar te mogen noemen Les Victoires. Terwijl hij de klanken ordende, was er geen minuut geweest, waarin hij niet gedacht had aan de talloze overwinningen van hen, die de overwinning moesten verwerven.
(toelichting in het programmaboekje bij de première op 30 september 1949 door het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest o.l.v. Eduard Flipse)