Dit werk is gecomponeerd in de zomer van 1918. Het bestaat uit twee delen die de namen zouden kunnen dragen van Venus en Mars.
In het eerste deel: de ontluiking en daarna het weerklinken van een grote liefdeszang in strofen en tegenstrofen.
In het tweede deel: de opschudding en daarna een grote krijgszang, in de geest van overwinnaars, met strofen en tegenstrofen. Hij sluit door een terugkeer naar het begin van de sonate, alsof opnieuw een canto d'amore zou kunnen ontluiken.
Het onderwerp, oud als de wereld, mocht niet ontbreken in de muziek van onze eeuw heeft de auteur gemeend, die het realiseerde met de middelen van deze tijd.