De compositie der Derde Symphonie, "Thrène et Péan", is begonnen op 26 Maart 1921 in de Hollandsche Rading, beëindigd op 9 September 1922 in La-Celle-St.Cloud.
De titel resumeert wat de auteur wilde in klank brengen: Thrène, Chant funèbre, Rouwzang die het beminde zingt in zijn vergankelijkheid, Péan, Chant de guerre, Chant de victoire, Vreugdezang om het beminde te zingen in zijn aanwezigheid. Hetzelfde verlangen, of hetzelfde geluk, in meervoudige intonaties, die kunnen samenstemmen. In 't midden van het tweede deel zal de rouwzang een wijle overvloeien in den Péan.
Het eenige oorzakelijk verband dat de auteur ziet tusschen de muziek dezer Derde Symphonie en 't omringende waar zij ontstond, is het kraaien van een haan dien hij hoorde in een morgen op de scheidslijn van donker en licht. Moment, sterk en helder genoeg om richtpunt te zijn als de schaduwen zullen vallen van een laatsten dag. In dat oogenblik vonkte het gansche werk op in een flits. Meer niet dan een innerlijk gezichtsbeeld om te achterhalen en vast te leggen.
De benaming "symphonie" is te verstaan in den algemeensten zin. De geschiedenis der muziek heeft zooveel opvattingen geregistreerd van het idee symphonie dat de auteur meende op zijn beurt en volgens eigen inzicht een term te kunnen bezigen welke zich reeds voor menigerlei interpretatie geschikt toonde. Hier is symphonie enkel bedoeld als geordende constructie van zingend materiaal.
Het plan en de bouw der Derde Symphonie zijn derhalve niet geregeld naar een of ander historisch, min of meer conventioneel academisch vormbegrip, doch even weinig zijn ze willekeurig en ongebonden. Elk der twee zangen teekent zijn melodische kringen rond een eigen thematisch centrum. Beiden wentelen concentrisch rondom de invocatie waarmee de muziek preludeerend aanvangt en die, in verscheidene nuances opklinkend, de kern blijft der beweging. Op dit drieledig schema ontwikkelt zich de muzikale handeling (een uitzending van energieën) welke, hoewel baseerend op de thema's, eer oratorische en psychologische dan thematische wetten volgt. In haar eenvoudigste gedaante zou zij grafisch voorgesteld kunnen worden als een langzaam klimmende lijn die in haar hoogste stijging, waar de afgrond den afgrond roept, plotseling afknapt, terugspringend naar haar oorsprong.
De techniek, in haar wezenlijke eigenschappen, kan gekenmerkt worden als een wederkeer tot de muzikale concepties der vijftiende eeuwers, toegepast vanuit moderne gezichtshoeken. Poly-melodiek (niet te verwarren met poly-phonie) bijgevolg poly-rythmiek. Vrijheid van alle stemmen in hun streven naar samenklank. Gelijkheid van alle orchestrale functies in de gemeenschappelijke taak, die is een mededeeling te vertolken van het opperste goed, gelijkheid, met geen ander onderscheid dan van kleur en schakeering. Opheffing van het accoord als opzettelijk, zelfstandig verschijnsel, als expressieve factor van bijzonderen rang. Geen doel echter, deze gelijkheid, vrijheid, opheffing, maar middel. Middel voor de muziek om haar veelvoudige en ééne melodie te zingen.
De grondtoon der Derde Symphonie is afwisselend fis en g. Men zou dit kunnen betwisten. Men zou het werk kunnen definieeren als atonaal. Over tonaliteit en toonschaal echter heeft de auteur geen stelselmatige opinies. Er zijn honderden systemen geweest sinds de mensch op vijf continenten muziek maakt. Behalve dat theorieën een zekeren graad van denkvermogen kunnen aanwijzen, hebben zij geen, of weinig beteekenis. Op zichzelf zijn ze goed noch slecht. In de praktijk pas worden zij goed of slecht naar gelang het resultaat dat een componist ermee bereikt. Met verschillende systemen zijn in den loop der eeuwen de merkwaardigste resultaten behaald. Doch evenmin als het, opzichzelf genomen, verdienstelijk of van eenig belang is dat iemand in een gebruikelijke toonladder componeert, even absurd is het om de atonaliteit, de polytonaliteit, de twaalftoonsscala, te laten gelden als hoedanigheid die tot de intrinsieke waarde eener compositie bijdraagt. Hetgeen ons uit verleden tijden overblijft, bewijst zonder uitzondering dat de werkelijke waarde van muziek niet bepaald wordt door het hoe maar door het wat.
Het orkest met toevoeging van twee saxophoons en een groep pauken, behield in de Derde Symphonie de samenstelling waartoe het langzaam groeide als een der bewonderenswaardigste creaties van den Europeeschen geest. De stijl van het werk bracht mede dat de traditioneele ordening en menging der instrumenten aanmerkelijk gewijzigd moest worden. De auteur dankt Maneto dat zij de mogelijkheid schiep om stemmen die tot nu toe virtueel bleven en imaginair, te confronteeren aan de realiteit.
(toelichting in het programmaboekje bij de première op 24 mei 1939 door het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum onder auspiciën van Maneto)