Symfonie nr4 - 1951

De muzikale handeling begint, op het orgelpunt C, met een preludium van expressief rumoer, dat geleidelijk toeneemt en sluit in een clausule van lapidaire accoorden.
Daarna verschijnen beurtelings drie centrale thema's: het eerste motorisch, het tweede lyrisch, het derde bezinnend. Samen vormen zij de expositie. Zij voeren naar een variant van het preludium, ditmaal op het orgelpunt G, dat na een climax plotseling afbreekt.
Hier wordt met nieuwe thema's de handeling hervat op de maat van een langzame mars, in een stemming van stille feestelijkheid.
Na een zekere duur gaat die suggestie van een zonnige, kalme optocht bijna onmerkbaar over in een treurmars.
De treurmars is gemaakt op een verandering van het eerste thema der expositie. Het wordt driemaal met telkens vermeerderde uitdrukking ingezet en elke keer beantwoord door fanfares van de koperen instrumenten. Ook die fanfares worden telkens dringender. De derde drijft naar een oorlogszang.
Dit krijgslied intoneert verscheidene nieuwe melodieën in bruuske wisselingen van geweld en zachtheid. Na haar ontwikkeling culmineert de beweging eerst in een juichende transfiguratie van de langzame, zonnige mars. Vervolgens, na een spokige fantasie over motieven uit het motorische thema der expositie, klinkt het lyrische thema der expositie in de accenten van een algemene bezieling. Op haar hoogtepunt houdt de snelheid eensklaps stil. Dan herhalen alle blaasinstrumenten het bezinnende derde thema der expositie als een zacht koraal, tegen welks wijde, rustige achtergrond de strijkinstrumenten een veelstemmige hymne aanheffen.
Deze laatste episode van het oorlogslied wordt gevolgd door een nachtelijk gekleurd intermezzo, waar men als in een droom het gebeurde herdenkt. Uit de groeiende exaltatie van de herinnering rijst een dithyrambe op. De bovenstemmen zingen nu het eerste motorische thema, de onderstemmen de melodie van de treurmars, de tussenstemmen een wemeling van rumoer.
De symphonische handeling eindigt met een epiloog, die aanvangt met de clausule van de lapidaire accoorden, welke het preludium besloten. Deze epiloog is een reeks van melodische jubilaties, opstijgend uit de grondtoon C en als met tegenstrofen door parafrasen op de lapidaire accoorden bekrachtigd.
De Symphonie werd geschreven in 1940 en '41, na de nederlaag. De componist meende haar te mogen noemen Les Victoires, omdat zijn binnenste gedachte hem voortdurend bracht naar hen, wier vele overwinningen nodig waren voor de overwinning.


(toelichting in het programmaboekje bij het concert door het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest o.l.v. Eduard Flipse onder auspiciën van Maneto op 29 mei 1951)