MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460307 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 7-8 maart 1946

Louveciennes

7 Maart 1946

's avonds

Ma capitaine,

aan jou het commando; et à ton commandement. Toch heb je 't mis als je meent, dat mijn "ik zou het Diepenbrock-feest natuurlijk gaarne bijwonen" lauwer geïntoneerd was dan jouw: "heb je een beetje zin?" In mijn geest wouwen mijn woorden zeggen: "Als ik zóó op den trein kon stappen, ging ik direct." Want ik zou graag die muziek opnieuw hooren, en nu vooral, in een staat van innerlijke rust, ik bedoel: niet met die jachtende bijgedachte van vroeger in mijn hoofd: ik moet een critiek schrijven, die moet om half twee vannacht klaar zijn, en als Diepenbrock die leest dan moet hij er hier en daar een kleine echo kunnen hooren welke hem verheugt; zal ik een taxi vinden? en als lijn 3 of lijn 2 nu maar juist niet langs mijn neus voorbijgaan! Hoe dikwijls hebben me de rollende persen gestoord, 's nachts om twee uur, in mijn laatste zinnen! Het bureau van De Telegraaf was toen in de St Nicolaassteeg. Kun je dat gelooven! Het luisteren naar die muziek zonder zulken achtergrond! En vooral nu, met jou, ik weet niet waar, doch niet ver van me weg. Misschien naast elkaar. Samen in diezelfde ontroering. Jij, die me zegt dat er iets als een schaduw zou liggen voor jou over het alleen-beleven. Ik voel daar je hart, liefste. En ik ben blij het te voelen. Ook ik had al hetzelfde idee als jij: dat het niet kwaad zou zijn om de menschen vast aan ons te wennen, want allicht zal er iets van mij emaneeren, ik hoop zelfs van jou, qui leur met la puce à l'oreille, en dat doen alsof er niets aan den knikker is zou nog wel grappig, gezellig kunnen worden! Er zijn altijd minstens twee gezichtshoeken om een ding te bekijken, en hier heb je er eene die net zoo goed de mijne zou kunnen worden als wat ik je den vorigen keer schreef over mijn schrik voor de verstrooiing, de rommeligheid, en het maar een kwartiertje zien van jou! Dat waren geen pretexten. Het waren argumenten die tellen. Maar die men kan laten varen. En die men eigenlijk gebruikt omdat zij gemakkelijker zijn dan andere.

Want ma capitaine, ma douce magicienne, hoe wil je dat ik in Juni zóó op den trein stap? Ik mag, als 't moet, te Amsterdam verschijnen in een soldaten-pak, een beetje afgedragen, hier en daar bijgestopt, doch opgestreken en nog solide. Maar zie je me daarmee in een concertzaal? Een costuum (waarvoor ik geen bonnen heb) kost hier om-en-om 20.000 frcs. Ik doe waarschijnlijk veel verstandiger me dat in Holland aan te schaffen. Daarbij komt nog de reis. Ik weet niet hoeveel, doch sinds Januari is de prijs minstens verdubbeld. De kosten van mijn verblijf. Ze zullen niet hoog zijn maar ik moet op de dubbeltjes passen. Ik mag niet alles aan jou overlaten. Wanneer de zaken goed gaan heb ik eind-Mei 650.- gulden van het boekie en 200- van Van Eugen. Misschien 1200 van het boekie, omdat 't de helft grooter is geworden. Doch daar wil ik niet op rekenen. Dat is dus 850.- Ik heb zoo'n indruk dat ik er zuinig mee moet omspringen. Dat hindert me niet. Het is zelfs lang geleden dat ik zooveel geld had! Maar ik kan niet alles laten neerkomen op jou, zeg ik nog 's. Ik zou wel iets over willen houden. Vin je dat kruideniersachtig? Ik ook. Ik zou daar veel liever anders over willen denken. Beter nog: er heelemaal niet aan denken! Maar om dat te kunnen en te durven (ik zei 't je gisteravond pas) moet ik bezeten en bedwelmd van je zijn. Heb je echter ooit zoo'n dilemma en paradox gezien? hoe meer ik van je houd, des te meer ik van je vragen moet, en niet het omgekeerde (wat me 1000x liever zou zijn) des te meer ik je geven kan. Voorloopig immers heb ik niets. Dan die paar armzalige, hypothetische guldens!

Weet jij daar raad op, ma régente souveraine? Hoe meer ik je bemin, hoe meer, hoe liever ik me naar je zal schikken! En eigenlijk verdien ik op mijn kop te hebben van je. Als je evenveel, of ongeveer, van mij houdt als ik van jou! – Gauw een zoen van je, liefste. J'y perds mon latin. We praten er nog over. Dors bien, ma Théa.

8 Maart, Vrijdag

Mijn lieve liefste, dulcissima, suavissima, dilecta Thea (daarvan mag je noch comparatief noch superlatief maken want dilecta beteekent uitverkorene, en kan iemand uitverkorener, uitverkorenst zijn? eigenlijk niet; en toch weer wel; maar alles overtreffend wordt je per slot dilecta) zooals je ziet heb ik gisteravond reeds geheel in jouw zin gereageerd op je briefje in den trein naar het onverlokkelijke Sliedrecht (hoe kun je reizen naar alzoo genaamde agglomeraties!) (nomen est omen!) (het volgend jaar verbied ik je zulke escapades!) (je blijft dan, gehoorzaamheidsschuldig, warmpjes bij me!) (zeg niet, leelijkerd, dat zit nog!) (ik geef je een zoen onder je arm) (je lacht!) (ik voel je, ik verlang je) en ik heb gereageerd op je briefje terwijl het nog op een postkantoor te Parijs lag of te Louveciennes, want ik kreeg 't pas vanochtend. Het is me al een paar keer gebeurd te antwoorden op briefjes van je die er nog niet zijn en ik vind 't prettig dergelijke min of meer mirakelsche bewijsjes te ontvangen van den unisono welken onder alles en door alles heen de grondtoon vormt van onze gedachten, onze gevoelens en van onzen geheimen, eigen klank. Hij zou me kunnen ontsnappen, ik zou hem kunnen vergeten, dien klank, wanneer ik bezig ben met mijn verschillende beslommeringen. Maar neen. Hij vergezelt mij overal. Hij is immer aanwezig. En wie weet sinds hoelang? Misschien wel vanaf dat je er bent? Om te duizelen als ik denk dat zoo'n hypothese tot de mogelijkheden behoort. Dan zou 24 April 1939, middernacht, niets vreemds meer hebben. Ook niet die attractie tusschen mij en jou toen je nog een kleine meid was. Hoe meer bewijsjes ik daarvan ontvang hoe liever. Onder dezen gezichtshoek is me ook zoo welkom, zoo overtuigend, het physieke contact dat ik door de ruimte heen heb met jou als met vrouw-van-mij, contact dat ik nimmer met een levend wezen ondervonden heb of ondervind, noch zou kunnen bewerkstelligen!

Neen, liefste, de vibraties van dat avondgebed waren juist géén sidderingen uit den Tuin van Eros! Het waren hooge-lucht-trillingen. Van zeer groote hoogte zelfs. Het was een geheel andere Tuin. Incorporeel. Daarom voelde ik me er niet thuis. Vervuld met ontzag. Een beetje ongerust. Want ik weet heel goed dat die tuin van Eros niet de hoogste kring is in de negen cirkels welke leiden naar het Empyreum, het centrum der mystieke roos. Maar toch zou ik er niet van willen scheiden, van jouw mystieke roos, van het lieve plekje. En ik wou het zoenen. En ik zal het zoenen. Religiosamente. Doch in dat hooge gebied leek me dit overbodig. En dat speet me!

Wat denk je daarvan? Tusschen de aardsche en de hemelsche liefde moet eigenlijk geen contrast, geen conflict, geen overgang zijn. Zij moeten ineenvloeien als de kleuren eener bloem, eener veer van een vogel.

Waarom ben je weer verkouden?! Sinds jaren ben ik niet verkouden geweest. Vin je dat niet knap!? Maar ik weet niet hoe ik dit klaarspeel! Ik zou 't echter als een "nederlaag" beschouwen wanneer ik verkouden werd! Als ik je een goeden raad mag geven, welke je voorloopig dienstig zijn kan, denk dan aan het spreekwoord onzer voorvaderen: koppen koel, voeten warm. Er schuilt een enorme wijsheid in, gelijk in een hoop spreekwoorden. (die ik met aandacht analyseer!) Elke verkoudheid begint beneden! Laat je dat gezegd zijn. Houd je voeten warm. En een zoen op je voeten.

Wat je gevoeld hebt bij mij van een "wrok" tegen Diepenbrock is wel subtiel opgevangen; maar (zooals je zelf opmerkt) niet exact geformuleerd. Het is veel meer 't-niet-over-een-teleurstelling-kunnen-heenkomen, het-iets-betreuren-wat-anders-had-kunnen-en-moeten-zijn, een onvervulde hoop, een onverwezenlijkte illusie, of zoo iets. Soms heeft 't me gehinderd in mijn verhouding tot jou. In die verhouding, welke ik ondervond, onderging als een totale, organische noodzakelijkheid, bracht het iets onevenwichtigs, iets beklemmends. Maar juist gisteravond had ik de gewaarwording dat die rimpel uit mijn ziel verdwenen was. Dit stemde mij tevreden, gelukkig. En jou?

Et maintenant, ma capitaine! A mon commandement!

Omhels met je heele hart, met je heele ziel

je Matthijs.

Merci!

einde van den middag.

Heb mijn kleine winterwerkjes verricht; met jou in de leden zooals men de lente kan hebben in de leden. Het heeft weer gesneeuwd. Maar de gevederde bewoners der lucht hebben vanavond hun buikje vol. En de wind gaat draaien.

Je t'aime d'amour, ma promise.

Quel beau nom, ma promise.

Dis-moi si je peux t'appeler ainsi.

Je t'aime, Théa.

Je t'aime.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA