MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460202 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 2-4 februari 1946

Louveciennes

2 Febr. 1946

's avonds

Mijn goede, trouwe Thea,

de wind rammelt in mijn schouw en blaast bij wijlen een rookende vlam uit de kachel. Jij houdt niet van den storm? Kom hier bij me; rustig tegen mij aan; veilig, kalm. Een zoentje er tusschendoor, doch alleen als jij 't geeft. Ik wou nog even samen praten. Ik heb je nog wat te zeggen. Joanna, die scherpe oogen heeft, bemerkte zonder twijfel een heele boel dingen waar ik op let of niet op let; en sprak je erover. Zij zag waarschijnlijk ook dat ik nog een ring droeg aan de linkerhand. Vertelde zij 't je? En wat dacht jij? Ik heb 't vermoeden vanavond dat ik je daarover uitleg schuldig ben. Dit zit zoo: die ring is van mij. Dikwijls reeds heb ik gemijmerd: moet ik hem afleggen? Maar dan dacht ik weer: hij is van mij. En dat gebeurde zoo: Anny en ik hadden onze trouw-ringen besteld bij een goud-smid in de Leidschestraat, en een datum gekregen waarop wij ze zouden komen halen. Den avond daarvoor hadden wij een concert in het zaaltje van Duwaer en Naessens (bestaat dat nog?) bij de Leidsche bosjes. Anny kleedde zich toen met een ruige, snitlooze mantel, soort van pij, met wijde, diepe zakken. Al haar geld had zij in een taschje en dat taschje in een dier diepe zakken van de mantel welken zij afgaf aan de vestiaire. Je begrijpt 't al; doch ik ga toch maar door. Toen wij na 't concert thuis kwamen (ik sliep boven; zij beneden in mijn kamer op den grond; zij wilde dat) en zij iets te zoeken had in het taschje, was het verdwenen, en haar geld weg. (Zij is altijd een beetje onachtzaam geweest in geld-zaken, en ofschoon dat niet geraden is, ik mocht dat wel.) Bij iemand leenen kon zij niet, want zij was toen nog tamelijk vreemd in Amsterdam, en leenen overigens zou een kreupele oplossing geweest zijn van de ongewone moeilijkheid. Ik zou dat niet hebben kunnen admitteren. En daar zij geen cent had om den ring, die zij mij geven wilde, te betalen, heb ik hem zelf betaald. Dat zij mij dit geld terug zou geven, had ik natuurlijk weer nooit kunnen admitteeren. Wij hebben er later ook nooit meer over gesproken. Ik vond het heele geval wel eigenaardig, doch heb er niet dikwijls over nagedacht; behalve den jongste tijd. En zij? Ik weet het niet. Ben ik nu casuïstisch, of romantisch, wanneer ik in deze omstandigheden een symbolisch teeken zie, wanneer ik dien ring beschouw als niet-ontvangen, doch als zelf-verworven eigendom? Deze gedachte, stellig, heeft altijd gehuisd in mijn onbewustzijn. Misschien ook wel in 't hare. Ik denk er niet aan om, op z'n Amerikaansch, het geld tot maatstaf te verheffen van den mensch. (Ik zou dan zelf niet veel waard zijn!) Maar toch valt het niet te loochenen dat geld in alle instanties elken mensch en elk idee regelt met een macht die wellicht nog occulter is dan blijkbaar, en dat het geld altijd en overal de beschikker is geweest (sinds 't werd uitgevonden) van het mogelijke en van het onmogelijke, in menschelijke en zelfs in goddelijke aangelegenheden. Maar of ik mij plaats op 't standpunt van den philosooph of op dat van business-man en kruidenier, ik kan niet anders doen dan mij afvragen wat daar voor figuurlijks achter schuilt, dat Anny, die in haar oriëntaalsche, princesselijke jeugd een levenden olifant, rij-paardjes, juweelen, en twintigtallen bedienden tot speelgoed had, op den dag, toen zij mij iets moest geven dat ook weer een symbool was, geen cent bezat (wegens een gril van het lot, gebeurlijk gemaakt door haar altijd princesselijk gebleven inborst) geen cent bezat om dien ring mij te schenken.

Deze meditatie ving in mij aan terwijl ik van je las: "Heb je met Anny nog wel eens contact?" Neen, liefste. Laat nu jouw gedachten daar eens over gaan, en zeg ze me. Et dors bien, ma petite Théa, ma douce Théa.

3 Febr. Zondagmiddag

Steeds storm. Grauwe, hooge hemel. Vaal. Kom je bij me? Nu heb ik je noodig geloof ik. Even je te zien glimlachen, even je tegenwoordigheid te voelen, door je stem, door je voetstap, door vluchtige aanraking, zou me goed doen. En jij? Hoe ben je? Als je opeens kon overvliegen en hier neerstrijken, zonder de momentane kleur van je gezindheid te veranderen, zou je dat broeiende puntje van onrust in me kunnen wegnemen? Ja, dunkt me. Je bent zoo lief, zoo subtiel, en je voelhorens zijn immer in actie. Je zou direct merken wat er schortte en gauw een radiatie uitstralen, een sein: Hier ben ik; Thea. Maar 't zou ook kunnen gebeuren dat je per ongeluk geen voorraad hadt? Of heb je die altijd? Laat ik even veronderstellen dat je blut bent, slap, de "dooie" Thea bij de dooie Matthijs. Wat we dan doen? We zullen dan botje bij botje leggen; heel eenvoudig; van twee nietige vonkjes een vuurtje maken; zooals de arme menschen dat doen van het echte volk, die, hoe arm ook, nog altijd iets voor elkaar te missen hebben. Ik zit te zeuren, vin-je niet? Maar toch is dat een heel probleem. Ik bestudeer 't sinds verscheidene jaren! Bijna niemand kent de oplossing. Jij weet ze misschien allang. Ik heb ze geleerd van die arme menschen. Wat zeg je ervan? Niet kwaad, hè? Maar nu nog in toepassing brengen, zonder mankeeren.

Ik moet je steeds antwoorden op die kwestie van je in zake den stijl van muzikale uitvoeringen en in hoeverre hier de vermoedelijke of de vast-en-zekere opinie van den auteur moet tellen. Je geeft me de stof voor een artikel, voor een dikke brochure, voor een handboek, en 't is uiterst moeilijk om over dit onderwerp geen ketterijen te verkondigen of anarchistische beginselen uit te strooien. Heb je ooit op de metronomiseering gelet b.v. der Mazurka's (waarin zooveel geniaals is) van Chopin? Wat denk je daarvan? Mij lijkt ze bijna overal te snel. Ik zou je nog andere voorbeelden kunnen citeeren (o.a. Czerny's metronomiseering van het Wohltemperierte Klavier) om de vraag te wettigen en toe te lichten: of het tempo sinds een eeuw ongeveer dalende is, – terwijl de diapason steeg? als die daling van tempo dus wetenschappelijk geconstateerd zou kunnen worden, en als men historische, natuurgetrouwe uitvoeringen eischt dan zouden wij onmiddellijk al in conflict raken met het rythme der gansche planeet. Dit is een der tientallen onderdeelen van de kwestie waaraan ik een grondig hoofdstuk zou moeten wijden. Wat dat Adagio uit Ravel's piano-concert betreft, ik heb dat gehoord onder Ravel's eigen leiding met Marguerite Long aan het klavier, die de linkerhand excessief houterig, machinaal voordroeg. Zonder eenigen twijfel op wensch van Ravel. Ik heb er Ravel altijd van verdacht dat hij die onexpressieve voordracht wilde om erachter het pastiche-achtige karakter zijner melodie te camoufleeren. Jij hoort daar Schumann. Ik hoor daar een cavatine van Beethoven's laatste periode. En Ravel merkte stellig ook iets van dien aard. Hij vermoordde liever zijn stuk, dan die gelijkenis te laten uitkomen. Het is altijd sneu wanneer men een mooie melodie vindt, en ze is niet van jezelf! Wanneer nu sommige executanten, zooals Yvonne Lefébure, tot een ongedwongener, ongehuichelder voordracht willen overhellen, wie heeft dan gelijk? Me dunkt, die executanten. En er zijn een massa gevallen waarin de executant gelijk kan hebben tegen den componist, minstens evenveel als die waarin de componist gelijk kan hebben tegen den executant. Een componist b.v. weet bijna nooit met absolute stelligheid het tempo van zijn eigen stuk dat hij schrijft. Hij varieert voortdurend, dikwijls. Maar weet 't daarom de eerste de beste dirigent? Op grond van die variaties bij den componist zou ik iedereen volle vrijheid willen laten. Maar wat een bende en rommelzooi zou dat geven! En toch is het een noodzakelijkheid dat muziek gespeeld wordt in de eigen zielsbeweging van den vertolker. Zooals er tien, twintig manieren zijn om een tekst van Racine, Shakespeare, Vondel te declameeren, zoo kan ik me best voorstellen dat een tekst van Beethoven, Wagner op een groot aantal manieren vertolkt wordt, onder voorbehoud van 't waarnemen der algemene indicaties. Het concert-, orchest-, en criticus-leven zouden heel wat interessanter worden. Maar hoeveel dirigenten, solisten zijn rijp voor deze vrijheid? Reeds in 't stereotype zijn de meesten middelmatig. Al deze consideraties echter zijn overbodig in een tijd als de onze die slechts geüniformde, genummerde menschen voortbrengt. Nu jij. Ik schei uit. Anders wordt 't toch nog een artikel. Ik moduleer.

Hou jij van coïncidenties? Mij trof vandaag deze. Ik heb sinds jaren en jaren enkele bossen sneeuwklokjes. Wanneer ik verhuisde nam ik ze mee en plantte ze over. Ze bloeien geregeld in de eerste weken van Februari. Op Anny's verjaardag plukte ik in den ochtend altijd een boeketje, en bracht haar dat, meestal in haar bed. Ik gaf er haar precies zooveel als zij jaren telde, elk jaar eentje meer. Ik kon dat gerust doen, want zij werd niet ouder. Zij wist overigens niet dat ik de bloemen telde, want ik zei 't haar nooit. Maar misschien wist ze tòch wel, want zij was zoo slim. Het vorig jaar nog heb ik haar mijn boeketje gebracht, op haar graf. Het juiste getal. En ik had er veel te veel. Genoeg voor drie boeketjes. Welnu, wat zie ik vanmorgen? Voor den éérsten keer laten mijn sneeuwklokjes mij in den steek. Zij bloeien wel. Doch maar enkelen. Lang niet genoeg. Niet eens de helft. Alsof zij weten dat 't dit jaar de eerste keer is dat mijn hart aan Anny geen boeketje meer te brengen heeft, met het aantal jaren der beminde. En alsof zij 't mij ook nog duidelijk willen laten weten hoe goed zij weten dat zij dit jaar voor den eersten keer niet meer noodig zijn. Wonderlijk. Ik huiverde er een beetje van om te zien dat ik zóó "in harmonie" ben. Het is bijna onmogelijk dat dit toeval is. Neen. Je ziet: het contact hield op, eindigde.

Het is te teer om het je te zenden zoo'n sneeuwklokje; anders deed ik 't.

Ik sluit je oogen, liefste, met een zachten kus; en je lippen; slaap wel.

4 Febr. Maandag

Van ochtend je brief van 31 Jan. Met die fabriek redeneer je onwederlegbaar, gelijk gewoonlijk. Ik had die twee elementen, jou en mijn "productie" vereenzelvigd. Maar om "het laatste woord" te hebben: Wat verhindert je om met mij mee te produceeren uit de verte?!

Heb ik je eigenlijk al vergiffenis gevraagd, zooals je wou? Ik doe 't, liefste. Vergeef me al mijn stommiteiten, wreedheden, en andere fouten der voor-vorige week, en die ik nog maken kan.

"Aanmoedigen" was een onjuist, approximatief woord. Laat me je hart zien; laat je hart tot me gaan.

Ook die tante Lud was me niet sympathiek, hoewel ik ze nooit sprak. Reeds op honderd meter afstand boezemde zij me physieke repulsie in. Dat ging machinaal. Niets tegen te doen.

Onnen meldt me dat hij me vanmiddag komt opzoeken met zijn vrouw, die ik voor-me-zelf noem la grande fourmi rouge. Omdat mijn dag nu toch verprutst is ga ik maar wat belastingen betalen in Marly en tevens deze brief bussen. t. à t. Pour une fois j'avais compris que c'était une plaisanterie!!

t. à t. dans tous les sens et de toutes les façons, o Thea

je Matthijs.

tot vanavond

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA