Matthijs Vermeulen
aan
R.H. Dijkstra
Amsterdam, 7 september 1956
7 Sept 1956
Beste Riens
Na ons tweede gesprek van gistermiddag is mijn horizon niet verhelderd. Integendeel.
Zwak gelijk altijd heb ik je uit vriendschap beloften gedaan waarvan ik deze ochtend duidelijk voel dat ik ze niet zal kunnen houden.
Zoals ik je reeds gistermorgen gezegd heb spijt het mij ontzaglijk wegens jou, wegens de krant, wegens een aantal lezers van verre en van nabij die mij dikwijls betuigden dat ik hun iets gaf wat op verheuging lijkt. Ik laat dit allemaal niet graag in de steek, ik stel niet graag teleur, en de schrijnende spijt dat ik het toch doen moet is de enige reden van mijn aarzelen, mijn dralen en mijn onbeholpen manier om aan een explicatie met jou te ontkomen. Wees zo goed om dit te begrijpen en te aanvaarden. Ik wist wel dat ik in mijn achterbaksheid tegenover jou onaardig handelde, (en dit hinderde me) maar ook daaraan kon ik niets veranderen, want zo is mijn natuur wanneer ik mij moet verwijderen uit een gevoelssfeer die een groot deel van mezelf nog sterk aantrekt.
Doch op het punt waar ik nu ben, kan ik met schrijven onmogelijk verder. Ik heb het moment waarop ik dit bekennen moest zolang verschoven als ik kon. Tot het uiterste heb ik volgehouden, en niemand heeft van die geweldige inspanning iets bespeurd, uitgezonderd mijn vrouw.
Nu gaat het niet meer, heus niet. Ik ben het laatste kwartaal begonnen van mijn leven. Het is voor mij absoluut noodzakelijk om te weten wat er nog over is van de vent die in 1919 zijn Tweede Symphonie componeerde. Dat idee achtervolgt me dag en nacht, sinds drie jaar. Ik zie geen kans die innerlijke drang langer te onderdrukken.
Ik heb je gisterochtend gevraagd om mij voor enige tijd de armslag te geven die ik nodig vind. Vandaag vraag ik het je nog uitdrukkelijker. Geef mij voor een poos de volstrekte vrijheid om aan niets anders te denken dan aan de muziek die ik nog zou willen maken.
Ontsla me dus (ik weet niet tot wanneer) van alle verbintenissen met jou, en van alle verplichtingen jegens jou. Laat het helemaal aan mij over of ik nog voor de krant schrijf. Ook het beloofde stuk op 29 Sept. moet vervallen. Laat mij geheel onbekommerd de toekomst ingaan, waarheen mijn binnenste mij drijft.
Ik had je dit alles willen zeggen op 30 Augustus, want daarvoor was ik eigenlijk naar de redactie-vergadering gekomen. Ik wachtte op een teken van je toen in het algemeen over deze zaak gesproken werd. Mijn besluit was pas gevallen en er had dan geen misnoegen behoeven te zijn. Maar ik vond niet de moed om zelf het initiatief te nemen tot een dialoog met jou.
Als je het nuttig oordeelt om de lezers mede te delen dat ik bij tijd en wijle artikelen over muziek (of wat anders) zal schrijven dan heb ik daar niets op tegen, want dat stemt overeen met mijn bedoelingen en zal werkelijk ook wel gebeuren. Laat mij echter totale vrijheid (ik kan er niet buiten) en laten wij ons voor het ogenblik beschouwen als helemaal quitte.
Als je een opvolger nodig acht zul je hem zelf moeten zoeken. Ik ken niemand voor wie ik zou durven instaan.
Ik betreur het dat ik je deze teleurstelling en zorgen niet heb kunnen besparen die mezelf leed doen, want de gevoelens van vriendschap, verstandhouding, bereidvaardigheid en erkentelijkheid welke ik je tien jaren betoond heb, duren onverminderd voort.
Met hartelijke groeten, ook van Thea,
je
Matthijs.
concept