MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460622 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 22 juni 1946

Louveciennes 22 Juni 1946

Zaterdagmiddag

Onder den thuya

Mijn beminde Thea,

Wat lief is die brief van Suus! ontroerend ! Je kunt zoo echt merken dat hetgeen jij haar geschreven hebt als een blij en warm lichtpunt in haar is, waarheen zij naar terug getrokken wordt onder haar verhalen door terwijl ze jou antwoordt, en dat telkens wanneer zij er tot terugkeert een kleine vreugde in haar wekt. Het is zoo heelemaal werkelijk gemeend. Welk een goed hart moet ze hebben. Geef haar mijn adres maar! Het zal me plezier doen door haar geraden te worden om lief voor je te zijn, en ik wil wel weten hoe ze mij dat zegt. Treffend haar blijdschap om haar gedachte dat wij kinderen kunnen krijgen. En dat jeugdige, meegesleepte van haar laatste zinnetje. Ik feliciteer je met zoo’n brief. Hij is duizend andere waard. Die Suus houdt van je. Zij heeft vertrouwen in je. Onvoorwaardelijk, het houden en 't vertrouwen. Dat is prachtig. Ze is zoo echt zeker van je geluk, als ik maar lief ben en goed voor je zorg, en het zal haar zoo echt verheugen als ik dat doe. Ik kan je niet zeggen hoeveel plezier me dat bezorgt, noch waarom. Ook de brief van Stien Reeser is uitstekend, doch treft me minder, hij is niet zoo juist en een tikje conventionneel. Hij heeft niet die absolute garantie van oprechtheid welke in den brief van Suus ligt. En al lees ik hem graag, wanneer ik zie dat onze verbintenis een ongelooflijke verrijking en verdieping aan jouw leven zal geven, dan voel ik me schuchter gestemd. Ik geef er verreweg de voorkeur aan dat men mij zegt: wees lief voor Thea.

Ik heb van ochtend een klein ongelukje gehad, maar 't had erger kunnen zijn en de gevolgen zijn al bijna over. Voor den zooveelsten keer had ik een lekkende buis te repareeren, maar ik wou dat nu eens definitief doen en dat kon ik slechts door eerst de kraan af te sluiten welke zich in een gat bevindt in den tuin dat op 't oogenblik dicht onder bloeiend groen zit. Telkens weer probeerend of mijn lek nu eindelijk gestopt was moest ik daar een keer of zes terug komen en ik merkte niet dat er in dat groen een kleine bijenzwerm bezig was van mijn buurman. Omdat de karwei me enerveerde heb ik dat bloeiend gordijn te driftig op zij geschoven wat ten laatste de bijen vertoornd heeft zoodat ze mij den oorlog verklaarden door een luid gezoem (wat niet tot me doordrong in 't begin) en me per slot aanvielen. Ik wist eerst niet goed wat me overkwam. Toen ik begreep ben ik zoo vlug mogelijk op de loop gegaan. Maar ik had al een aantal steken beet in mijn gezicht en op mijn handen. Het doet geen pijn doch het brandt. Ik heb één ding geleerd: de bijen hebben een snelheid van steken welke ik me nauwlijks verbeelden kon. Ze vliegen langs je heen, raken je een tiende seconde en dat is voldoende. Gelukkig waren ze niet àl te boos en hebben ze me niet achtervolgd. Toen 't gebeurde was mijn kraan juist gesloten en ik moest er terug om ze te openen, graag of niet. Maar toen ik zacht met ze omging lieten ze mij toe. Mijn lek is nu gestopt, en voor langen tijd, degelijk. Ik repareerde deze week nog een ander, en eveneens definitief. Het zijn geweldige besluiten, die ik moest nemen, want ik heb een ontzaglijken hekel aan karweitjes voor de waterleiding!! Toen mijn Augustinetje me zag zei ze me: "je zult goed doen te zorgen dat zoo iets je niet gebeurt op den dag dat Thea komt!" Ik had natuurlijk een aantal bulten en het zou wel komiek zijn wanneer ik je daarmee ontvangen moest! Dat zulke verrassingen tot de mogelijkheden behooren! Het zal me leeren om onbesuisd te zijn wanneer iets me enerveert!

In verband met deze bijen (dat had me eigenlijk niet mogen overkomen!) heb ik nog nagedacht over het niet-vergeven van jezelf wanneer je faalt in iets. Het is de tweede maal dat je reclameert tegen die neiging van me, welker oorsprong je vermoedt in den hoogmoed. Dat zou wel kunnen. Maar dan is 't toch een hoogmoed die zich zonderling vermengen laat met zelfvermorzeling. Niet omdat ik onfaalbaar denk te zijn, ook niet omdat ik het zou wenschen te zijn, heb ik dat gevoel van onvergeeflijkheid, doch omdat ik mijn krachten en voorzorgen te zwak en ontoereikend zie. Is het hoogmoed sterker, sterk te willen zijn? Dat zou kunnen. Doch zoo maar gemoedelijk te constateeren dat ik in slechte conditie ben schijnt niet in mijn karakter te liggen. Ik kan dat slechts constateeren met een zekere kwaadheid. En die manier is misschien nog niet zoo slecht. Hoe meer kwaad je tegen jezelf wordt deste eer zul je over je slechte conditie heen zijn, geloof ik, en als je geen pit genoeg hebt om vertrouwen of een andere magische kracht te produceeren dan is kwaadheid tegen jezelf nog het geschiktste middel om die pit weer te krijgen. De vaders van de woestijn en andere "mystici" (wat wordt dit woord misbruikt!) legden in gevallen van onmoed de zweep erover. Zover ga 'k niet. Mijn kwaadheid is me voldoende. Maar als ik er niet mee toekwam? Wat dan? De zweep? Toch liever niet! Het lijkt me een vernederend beuls-werktuig, slaven-middel. Maar laat me de kwaadheid, hoewel ik daarover gaarne weer je opinie zal hooren.

's avonds

Neen, Thea-lief, ik schrok niet, in November, toen de gedachte aan een kind van je voor 't eerst uit me oprees. Integendeel. Zij kwam als een verlokking, als een bekoring. En daarom verbaasde zij me juist. 1° omdat al die maanden van te voren (na Nov. 1944) de verantwoordelijkheid, de ontelbare risico's van het vaderschap mij, terugblikkend, ontsteld hadden. 2° omdat het mij door-en-door irrationneel toescheen om als man in mijn 58ste jaar en die reeds volwassen kinderen heeft, mij het doen geboren worden van een kind bij jou voor te stellen als de hoogste graad van geluk, – waarbij dus alle andere genoegens der liefde naar een achterplan weken, bijkomstig werden. Dit lijkt me zelfs, van een gewoon menschelijk standpunt, pure nonsens om zoo te zeggen. Want wat kan er voor mij, nuchter beschouwd, als man, voor verrukking, vervoering in liggen om een kind van je te hebben? Lees dit goed: ik zeg verrukking, vervoering. En toch was 't zoo; en 't is nog zoo. En deze factor van verrukking kwam niet uit mijn hersens; hij werd me vanuit een andere plaats, ik weet niet welke, aan de hersens bericht. Het geschiedde geheel buiten mijn individueele denken om, en met een verlokking zoo intens, dat alle denken of bedenking verdwenen, dat aarzeling of tegenspraak onbestaanbaar waren. Het was voor mij een zeer zeldzame, onbeschrijfbare gewaarwording, dit als 't ware magische, buiten-persoonlijke verlangen. En dat is 't nog. Alsof buiten mij iemand die incarnatie wil. Ik zeg 't je natuurlijk nauwkeurig gelijk ik 't observeer. Ik heb vroeger nooit zulke sensaties gehad, noch die erop gelijken. Ik vond ze eerst zonderling, maar begin eraan te wennen. Ik ben zeer benieuwd of, en hoe, zich deze aankondigende droomen zullen verwezenlijken. Aan zulke "stemmen" denk ik, wanneer ik je, zooals gisteren, zeg dat ik marcheer "op bevel". Dit is niet erg goed uitgedrukt. Maar 't komt er 't dichtste bij. Het is een verrukkende drang waaraan ik mij niet zou kunnen onttrekken.

Ik denk aan wat ik je zeggen zal wanneer ik naast je lig; o Thea; liefste van je

Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA