MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460527 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 27 mei 1946

Louveciennes

27 Mei 1946

Maandag-avond

Mijn al wat ik zie, mijn al wat ik zoek, en waarvoor ik geen naam vind, mijn Thea, we hebben gewandeld vanmiddag, want dat boekie met z'n laatste hoofdstuk had me weer kapot gemaakt. Er hingen zwarte wolken. Maar toen ze barstten waren we juist aan een brug van 't autostrade in 't bosch, waaronder we konden schuilen. Ik was dus beter in harmonie met mijn omringende wereld dan de vorige keer, hetgeen me plezier deed, want als je slechts over 'n enkele broek beschikt dan hou je niet van donderbuische nattigheid. We hebben geredekaveld samen. Weet je waar we 't over hadden? Over dat "aanpassen" van een dag of vier geleden, in je eersten brief der zalm-kleurige serie. Ik moest lachen om je "Zou dat kunnen?" Herinner je? Je geloofde dat 't je niet kon schelen wanneer ik er niet uitzag als een nette meneer, en je dacht dat 't beste misschien was wanneer mij 't ook niet kon schelen wanneer jij niet zoo bohème was als ik en af en toe de nette mevrouw. Bon Dieu de bon Dieu! Of dat zou kunnen?! Goeierd, lieverd, schat en al-goede dat je bent, mijn Thea! Je hebt me de oogen weer ontschild voor de realiteit, geloof ik, je roerde weer zoo'n snaartje aan dat me de dingen doet zien gelijk ze zijn. Want hoor even. Van bohème gesproken, en van scheelen die de mooiste niet zijn, en van de acclimatisatie-problemen welke liggen in je zou dat kunnen! Je mag me in een paleis zetten met honderd zalen, twintig bedienden of meer, en een park van duizend hectaren, of meer. Ik zou me daar heel goed op mijn plaats en in mijn rol voelen. Als ik componeer, en dikwijls als ik je brieven schrijf, regeer ik met 't grootste gemak een land, een continent, een aardbol, en ik verbeeld me met dezelfde gemakkelijkheid dat 't lang niet kwaad zou gaan als ik regeerde! Ik wil jou ook wel zien en ontvangen in den tooi der Koningin van Saba. Voor die transformatie ben ik niet beducht! Dat zou uitstekend kunnen. Ik ben overal thuis. Ook in de armoede. Josquin had dit eveneens. Hij kon met iedereen omgaan, met een werkman, en met een graaf van zus-tot-zo even goed. Ik ben heelemaal niet gehecht aan mijn bohème. En daar zit 'm voor mij de lastigheid niet. Ik zou me best metamorphoseeren, voor zes weken, zes jaar, of langer. Maar wat me chagrineert en zorg baart: ik zit hier in mijn kaduke bohème, ik kan daar niets aan verhelpen, en ik moet jou verwelkomen, zonder fanfare!, in die bohème. De vraag is voor mij niet of ìk me kan aanpassen. Een kunst! De benarrende vraag voor mij is of jij je zult kunnen aanpassen. En daar hangt heel wat meer van af. Als ik dat zeker wist zou ik veel geruster zijn. Het is volstrekt niet bemoedigend zijn geliefde te moeten begroeten in versleten plunje, in ouden rommel. Zoo verwaand ben ik niet om mij en jou daarin op m'n voordeligst te oordeelen. Misschien ben ik nog bescheidener dan jij, al lijkt 't niet zoo. 't Is geenszins moeilijk om me in een hoekje te duwen. Ik vraag nooit iets twee keer, als 't me de eerste maal niet gegeven wordt. Uit pure bescheidenheid. Er is trouwens niets zoo gevaarlijk, vin-je niet, als die extreme bescheidenheid, want ze aardt verschrikkelijk naar hoogmoed! We zullen daarvoor extra moeten oppassen bij ons aanpassen. De Hemel weet hoe dat allemaal gaan zal! Het ligt me als een steen op de maag. Niet mijn aanpassen in Amsterdam. Daar zie ik geen been in; dat zou hoogstens een kwestie kunnen zijn van 'n paar duiten. Doch jouw aanpassen hier. En in plaats van jij, lieveling, moet ìk eer vragen met een benauwd hart: zou dat kunnen? – Zoo hebben we gekuierd samen. Wat zeg je ervan?

Jammer, echt jammer, dat ik voor het A.D.-nummer niets heb kunnen schrijven, doch als je maar voor 't tiende part wist hoe dat boekie me plaagt sinds ruim een maand. Een nachtmerrie, een obsessie. Telkens denk ik dat er schot in komt en telkens zit ik in 't zelfde gewroet. Als ik ten minste nog eens met iemand had kunnen praten, of als ik voor een artikel over A.D. ergens een of anderen levenden, vivifieerenden indruk had kunnen opvangen. Ik wil niet zeggen dat Engelj. een gedicht uit zijn mouw had moeten schudden, maar ik begrijp toch het geprikkeldheidje van Wouter, want Engelj. beneficieert van de A.D.-atmosfeer, van de presentie der muziek. Buitengewoon aardig dat sonnet van Pom. Heelemaal in zijn lijn zooals hij dat gemaakt heeft. Ik ben er erg nieuwsgierig naar en 't zou me verbazen als 't niet goed is. Natuurlijk worden Pom en ik weer beste vrienden, als hij er niet op tegen heeft. Ik heb hem altijd graag gemogen, en hij mij ook wel geloof ik. Aan Bas-Prunay waar wij samen werkten met een flesch rhum, heeft hij vast poëtische herinneringen! Als je een A.D.-nummer te pakken krijgen kunt stuur het me dan, want ik reken niet op Wouter, die me voor een toezending van No 2 van Mensch & Cie al in de steek liet.

Het is wel gek ja met die klavertjes. Want die vindt je volstrekt niet wanneer je dat wilt; daar hoort nog een vreemdsoortige innerlijke dispositie bij, maar welke me niet te analyseeren schijnt. Als ik ze echter vind dan is 't alsof ik van te voren reeds weet dat ik ze vinden zal, doch dat "reeds weten" is van een zonderlingen, niet te definieeren aard. In verband daarmee zou ik wel haast zeggen dat er iets mysterieus' ligt in zoo'n klavertje, al kan ik niet gissen hoe. Met dat "weten" duurt het geen halve minuut om ze te vinden, doch zonder dat "weten" kun je een uur zoeken voor niets. Maar jij, Thea, waarom wil je iets "terug-doen"? Ik geef je een symbool. En jij (ik zeg 't je met een zoen op je lippen) bent werkelijkheid voor

je Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA