MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460521 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 21 mei 1946

Louveciennes

21 Mei 1946 Dinsdagmiddag

Mijn Thea-lief, in je ivoren torentje, in je gulden huis, dat voor mij de deur des hemels is,

ik zit weer op het stationsperronnetje, want per slot heb ik den trein gekozen om naar Versailles te gaan, over St Cloud. De autobus is te klein, altijd stampvol. En ik had zin om buitenshuis wat met je te wauwelen, wat ik in dat hotsend ding onmogelijk zou kunnen. De zon schijnt. Er hangen warme, vriendelijke wolken, Ruysdaelsche, Van Goyensche wolken. Voor mij hebben de wolken dier twee altijd iets afzonderlijks verteld. Ook hun boomen. Ik ben ontzaglijk ontroerbaar sinds gisteravond. Van ochtend heb ik dien Nocturne op 62 No 1 weer opnieuw herlezen en gespeeld. Hoe begrijp ik die muziek! Wat mij daarin gezegd wordt is mij duizendmaal verstaanbaarder dan wanneer iemand het me zei in woorden. Dat spreekt tot me in den letterlijken zin. Kun jij je voorstellen dat men na zulk een muziek de geheele wereld zou willen verlaten? Dat is eigenlijk de diepste toon mijner natuur, en gelukkig voor me wordt hij niet dikwijls aangeslagen. Maar in mijn binnenste weerklinkt hij voortdurend. (Wij zijn rollende.) Toen ik je gisteravond begon te schrijven had ik dien Nocturne enkel maar gelezen. Ik dacht toen plotseling: ik wil hem hooren en begon hem te spelen ofschoon de toetsen dik onder de stof zaten. Maar toen was ik verder ook onbruikbaar. Ik heb misschien wel nooit een zoo heftigen indruk gekregen van eeuwigheid en van het goede dat er ligt in het voorbijgaan, in het voorbij-zijn der dingen. Ik heb die gevoelens altijd gekend en ook dien kijk sub specie aeterni vanaf zoover ik mij herinner, en wanneer daartegenover een andere genius mij niet een zeer aardschen stimulans gegeven had, zou (op het perron van St Cloud met het heele panorama van Parijs vóór me) ik allang Benedictijn of zoo iets geweest zijn, en mijn leven geen poot hebben uitgestoken, tenzij naar de mystieke roos. Ik hoorde (in den trein naar Versailles) dien Nocturne ook op den achtergrond der resonans welke de laatste en voorlaatste pagina van je brief 's morgens al in mij gewekt had. Ik dacht: wat Chopin me hier vertelt, het ijdele, het ontoereikende, het illusoire van alle aardsche aandoeningen, en de hoogere melodie welke over alles heenzingt, onsterfelijk, Thea, in haar bijna-onberoerbaarheid door de liefde, zegt mij hetzelfde, en beiden zeggen mij wat ik mijzelf zoolang reeds zeg. Waarom te peilen nog, wanneer wij zoo duidelijk weten dat er verten en hoogten zijn, oneindig dieper? (We zijn in Versailles. Ik moet mijn Bank gaan zoeken.)

(Een kwartier op ondervraag geweest. Niemand in Versailles kent de straat waar het Crédit Lyonnais huist. En op hun enveloppes vermelden die miljardairs geen adres. Maar ik ben er. —

Ik zit zelfs weer in het treintje. Twintig minuten te vroeg. Een klein tikje minder formaliteiten hier, dan in Parijs. Nauwlijks tien minuten, de heele affaire. Ik ben te twee uur uit Louv. vertrokken. Nu is 't even over drie! 'k Raakte den draad van mijn gedachten natuurlijk kwijt. Dat is misschien ook maar beter! Hij was gevaarlijk te hanteeren zonder hem in de war te maken. Vóór dat ik hem weer opsnor mag ik je eerst wel bedanken. Want als ik me goed herinner zat je juist krap toen je deze chèque verzond, (we vertrekken reeds) en ik zou kunnen vermoeden als ik slim was dat die chèque ertoe bijdroeg om je blut te maken. Ik heb nu 22.000 frcs in kas; je vorige chèque is nog intact. Als je dus in Juni min of meer op zwart zaad zoudt zijn dan bestaat er niet de minste noodzaak om voor mij twee honderd gulden te immobiliseeren, want met wat ik heb kom ik meer dan royaal toe tot mijn verhuizing. Wil je echter wanneer je hier bent over Fransch geld beschikken ga dan door met sturen, ik zal alles voor je oppotten. Doe precies wat je wilt. Na je zending van Juni echter moet je niet meer sturen want dat zou riskeeren aan te komen in Augustus terwijl ik er niet meer ben.

Ik schrijf je weer op een bank van 't perron van St Cloud. Ik heb een massa menschen gezien van middag tegenover wie ik me weinig in sympathie voelde. Mijn eerste reactie, innerlijk, is dan altijd tyrannisch, "aristocratisch" als je wilt, omdat ik niet graag weer opnieuw herhaal "Nietzscheaans". Mijn binnenste zegt dus tot die menschen: welk een onnut ongedierte, op zijn best. Maar mijn binnenste corrigeert zich ook onmiddellijk en zegt me: "ze hebben allen iets onsterfelijks; ze hebben allen iets van God; je moet van ze houden." We zijn 't dus toch niet heelegansch eens over 't publiek en hoe je 't moet waarderen. Want mijn houden-van-de-mensen begint niet op 't moment dat ik creatief word, dat ik me tot hen wend, dat ik ze noodig heb. Mijn houden-van-de-mensen begint op 't oogenblik dat ik die z.g. aristocratische stem (je vindt ze bij heel wat "groote" dichters of denkers en lang niet alleen bij Nietzsche) smoor en mij zeg: ze hebben allemaal iets van het goddelijke. En ik weet niet of ik wel van de menschen zou kunnen houden wanneer ik creatief ben, als ik niet reeds mijn goeden wil, mijn genegenheid getoond had. Sinds ik de dingen overweeg ben ik begonnen elken innerlijken wrevel tegen mijn tijdgenooten bij mij te verwerpen en bestrijden. Want als je aandachtig rondkijkt (ook in de kunsten) dan zul je zonder moeite merken dat een soort van min of meer giftige, min of meer vermomde wrevel jegens de menschen, hekel aan de menschen, soms haat, maar altijd on-liefde de grond-kleur is van bijna elk gemoed en in de meest verschillende landen. Het is de eigenlijke kwaal van onze eeuw. De mensch respecteert den mensch niet; de mensch respecteert ook zich zelf niet au fond. Ik wil aan die kwaal niet meelijden. Ik wil daar niet aan meedoen.

(Mijn trein naar Louv. is gekomen en wij rijden.) Ik zou er dus iets deloyaals in vinden om alleen op 't oogenblik dat ik me tot hen richt te denken: ik houd van de menschen. Dat zou me trouwens niet lukken. Ik ben dan ook maar blij dat mijn houden-van-de-menschen (geen enkel uitgezonderd) zoo goed als machinaal gaat en dat ik niets ervoor behoef te doen dan die aristocratische satanische zich verheffende, beter achtende, veroordeelende stem het zwijgen op te leggen. De rest gaat vanzelf.

Ik ben benieuwd of ik thuis een brief van je vind. Vanochtend geen. Ik heb hard gewerkt op dat afschuwelijk moeilijke laatste hoofdstuk. Ben er zelfs vroeger voor op gestaan. Wij zijn in Louv. Prettig met je gebabbeld. Een zoentje. En jij?

Thuis. Je brief van Vrijdag en een stukje Zaterdag; (die welke samenviel met mijn aangegrepenheid door de Nocturne was je antwoord op mijn laatsten cursus.) Tegelijk kreeg ik een lang epistel van mijn ouden vriend Ernst Levy. Hij was mijn adres kwijt, en daar hij 't me zegt moet ik het wel gelooven. Wat mij (egoïst die ik blijf!) het meest interesseert: 't manuscript mijner 4de symphonie is veilig in Zwitserland, en op een goeden dag zal ik 't wel terugzien. Zoodra ik zijn missive niet meer noodig heb zend ik ze je, curiositeitshalve, en omdat je hem op een keer misschien zult ontmoeten. Zijn vriendin Linet Peugeot, van de bekende automobielen, heeft hem in den steek gelaten, en van deze mug maakt hij een romantischen olifant. Hij behoort tot het type van menschen die zich oprecht wanen maar die het nimmer zijn, en zich voortdurend comedie spelen. Zij zijn buitengewoon talrijk, die menschen. Daarbij kunnen ze heel wat talent bezitten en ontwikkelen. Doch ze worden nooit autochtoon. (Ik heb nog geen beter woord gevonden om te kennen te geven dat iemand ècht is, echt ècht!) Volgens wat mijn ervaring me leerde bestaat er niets zoo zeldzaams en schijnt er niets moeilijker te zijn dan een mensch die werkelijk oprecht is. Heb jij ook deze ondervinding? Oprecht zijn (zonder een schijntje van fratsen) blijft niettemin de conditio sine qua non van het kunstenaarsschap. Je zult me misschien weer afgrijselijk objectief vinden in mijn appreciatie van een langjarigen vriend. Maar zoo ben ik. Ik laat me niet "in de luren leggen". Ik probeer ook zooveel mogelijk om mezelf niet in de luren te leggen! De totale oprechtheid is een manie van me. Mijn eenige houvast. Eenige maatstaf. Eenige kans op de waarheid. Precies doen, en zonder schipperen, zonder tegenstribbelen, wat je innerlijk je zegt. Ik erken echter dat 't een uiterst gevaarlijke methode is. Want wanneer ik een misdadiger was, dan was ik metterdaad een misdadiger, daar kun je van op aan. Maar wil je "kunst" maken dan is de methode de eenig juiste. Conditio sine qua non.

Om daarmee nog even door te gaan alvorens uit te scheiden: Die Ernst Levy heeft gedebuteerd als wonderkind. Hij was leerling van Pugno. Hij is een der doeltreffendste paedagogen die ik gezien heb en me verbeelden kan. Van een Amerikaansch dominee, die tot zijn 40ste jaar geen enkele muziek beoefend had, maakte hij nog een heel draaglijk pianist. Hij is van dezelfde opinie als Peter: het kunstwerk zelf moet je étude zijn. Ik vind dat volmaakt logisch. Want je kunt "études" spelen zooveel je wilt, in het kunstwerk sta je altijd voor een andere moeilijkheid. Wat mij echter verbaast, bij Levy en bij Peter: dat ze 't nalaten kunnen, wanneer ze rechtstreeks het kunstwerk studeeren, om het onmiddellijk in ernst te studeeren, dus met al zijn vlam en vuur. Dat is me absoluut onbegrijpelijk. Het is me onmogelijk me een muziek voor te stellen, zonder, buiten, haar expressie, haar beteekenis.

En om nog terug te komen op dat persoonlijk toucher: het onderscheid tusschen clavecimbel en hamer-klavier bestond juist hierin dat de toon van [het] clavecimbel slechts in grove trekken door den speler wijzigbaar was, de toon van het hamer-klavier daarentegen beïnvloedbaar in alle schakeeringen. Het is wel degelijk volgens mijn opinie een kwestie van tijdsafstand. Op een goede piano is de snaar even voelbaar voor hamer-en-toets als de snaar eener viool voor den strijkstok. Theoretisch en practisch kun je met een piano-toets "alles" doen. Dat de pianisten zelf het niet weten is volstrekt niet wonderlijk. Wie zou het hun gezegd hebben!? De violisten weten 't niet eens! Geen twee op de 10.000 heeft een persoonlijken streek. Geen één zelfs. Maar om te begrijpen wat eruit een piano gehaald kan worden hadt je Debussy moeten hooren! Dat Henriette Bosmans jouw persoonlijk toucher heeft opgemerkt verwondert me heelemaal niet. Ik heb haar altijd beschouwd als een zeer sensitief en zeer schrander Jodinnetje dat door gebrek aan vitaliteit niet tot vollen wasdom is gekomen, en uit wie in een beter milieu dan 't Hollandsche toch nog iets goeds had kunnen groeien. Het pleit voor haar dat ze het bij jou gehoord en dat ze je 't gezegd heeft. Want even weinig pianisten als er zijn die een persoonlijk toucher hebben, bijna even weinig menschen schijnen er te zijn die het kunnen waarnemen. Maar ik ben er zeker van (zonder je te overschatten) dat jij, zoodra je zulk een pianist hoort, 't opmerkt. Maar ik herhaal je: ze zijn uiterst schaarsch. Het groote meerendeel der menschen is zeer rudimentair bewerktuigd.

Lia schreef me gisteren dat de cello-sonate Dinsdag 14 Mei voor de grammophoon is opgenomen. Zij heeft met Tortelier de proef-platen gehoord en "vond het geweldig klinken". Ook de musici der Radio hebben hen gefeliciteerd meldt ze mij. De sonate wordt over 14 dagen "uitgezonden", en als 't kan had ik graag je oordeel over die uitzending. Ik ben hier veel te ver af en geen programma hebbend zou 't me veel te veel tijd kosten. En moet ik je heusch uitleggen dat ik zeer tevreden kan zijn over Lia's spel zonder dat "hart en ziel" bij mij aanspreekt? Het zou exorbitant, het zou ongehoord zijn (maar lang niet onmogelijk daarom) dat Lia ook maar 1/10 part van mijn "hart en ziel" weergeeft, en Tortelier dito. Zij hebben de groote levende accenten van het werk te pakken, spontaan, en dat is reeds onwaardeerbaar; genoeg om zeer tevreden te zijn. Doch er bestaan nog ± 1000 finesses (niet zoozeer in de sonate als in de muziek over 't algemeen) waarvan noch de eene op haar piano noch de ander op zijn violoncel vermoeden toont te hebben. Vertel dit echter aan niemand, tenzij aan het riet, want dat dient tot niets. Geen 2 op de 1.000.000 menschen weten wat muziek is en zij zullen het nimmer weten.

Er klinkt wel een zeer eigenaardige, leedvolle, bijna gebroken toon uit die twee brief-fragmenten van je vader. Om dat goed te begrijpen zou ik je nog moeten vragen in welken godsdienst je moeder jullie dan had willen grootbrengen toen dat geschil tusschen hen heerschte. Toch niet in den Protestantschen?? Ik heb mij steeds verbeeld dat zij in haar jeugd reeds liberaal genoeg was om neutraal te zijn, en daarom had ik voor haar hardkoppige onverzettelijkheid eerder sympathie. Ik hield haar voor "vrijdenkster". Wanneer zij dit niet was dan verandert het heele aspect van de kwestie en zou ik voor den eersten keer een juisten kijk krijgen op je vaders houding en op zijn smart. Zou dit conflict in een biographie behandeld moeten worden? Wat denk je? Eigenlijk wel?

Ook ik heb er over nagedacht hoe ons wederzien zou moeten geschieden om te passen bij onze kleur en te gebeuren als een natuurlijk vervolg van ons begin. Het probleem is zelfs in den modernen tijd niet onoplosbaar. Hoe vindt je deze?: Je zegt me noch uur noch dag van je komst; je laat je koffer aan het stationnetje; op een avond of op een middag kom je onverwacht bij me binnen; misschien ben ik dan wel toevallig niet thuis, en bij mijn terugkeer ontdek [ik] je ergens, in 't bed, in 't bad, in mijn kamer, in den tuin, zooals de fee dat zou willen; en den volgenden dag halen wij samen je koffer, ik met of zonder kruiwagen. Wat zeg je daarvan? Maar "ongeveer" zou ik je dag wel willen kennen!

Grappig dat je ons trouwen nog altijd eng vindt. Ik niet. Maar een wettelijk huwelijk is tegenwoordig in alle landen verplichtend alvorens je kerkelijk in den echt kunt treden, en nergens zul je een priester ontmoeten, welgeaard, heldhaftig en recalcitrant genoeg om aan het spiritueele den rang te hergeven waarop het recht heeft.

Mijn slechte tabak, dat heb je goed geroken. Een poosje al heb ik geen lekkere meer en juist dezer dagen dacht ik: zou Thea 't merken dat ik smurrie rook!?

Den draad mijner gedachten die ik verloor in den trein ben ik fijntjes kwijt. Kun je hem raden?? – We wilden elkander, we willen elkander, daar blijf ik bij. Ik wil Thea. Kom in mijn armen, Thea. En jij, Thea, mijn gemalinnetje, jij wilt je

Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA