MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460416 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 16-17 april 1946

Louveciennes

16 Apr. 1946; 's avonds.

Mijn smokkelaarster, mijn stiekemerd,

wel grappig daarstraks, als ondervinding. Terwijl ik je zit te schrijven (indifferent!) verwittigt mijn instinct me dat er iets van jou in de bus is, wat 's middags nog niet gebeurde. Ik ga naar beneden (van mijn kamer uit kan ik de poort niet zien.) verheug me als ik je schrift bespeur, voel een eenigszins giftige deceptie als ik merk dat 't maar drukwerk is. Ik open de enveloppe, kijk erin, maar haal er den inhoud niet uit, denkende: dat heeft geen haast, 't is toch niet veel soeps! Ik leg ze naast me en maak mijn brief aan je af, want ik moest nog naar de Mairie om het zooveelste papier te teekenen voor de successie (!) van Josquin welke de bureaucraten steeds ijverig bezig houdt sedert ettelijke maanden al. Terwijl ik je brief beëindig (immobiel!) met je enveloppe naast me, word ik opeens uit mijn neutraliteit gerukt, doortinteld van je specifieke radiaties (welke ik sinds Zondag niet waarnam) en voelde een woeste lust om je te omarmen. Geen seconde hoefde ik te zoeken naar de formule: een zoen, midden in je hart, midden in je wezen. Ik ging weg en toen ik thuis kwam van mijn wandeling (het jonge, heldere, transparante loover hangt nu in de donkere en tusschen de donkere boomen als ontelbare licht-groene tooverlantaarntjes van een feeëriek feest, onbeschrijfbaar stralend) dacht ik: laat 'k dat nou eerst maar even doorlezen.. En op 't eerste papier dat ik uit de enveloppe trok las ik in minuscule , grijze lettertjes (ik meende me eerst te vergissen!) "Zoentje Th." –Zoo kreeg ik 't toch, en toen ik nog niet wist dat 't er was, je zoentje! Willens nillens! Hoe zullen we dat uitleggen? Coïncidentie? Toeval? Onbewuste auto-suggestie? Of reëele werking van radiaties? 't Kan me weinig schelen! Maar 't doet me genoegen dat ik automatisch, mechanisch, precies gereageerd heb (en ondanks mezelf) alsof de radiaties reëel zijn. En 't zou me dondersch gespeten hebben als ik, je gesmokkelde schrift vindend (doch zoentjes, inderdaad! zijn drukwerk!!) had moeten constateeren dat je aphroditische emanaties me niet bereikt hadden. – Al zullen de ongeloovigen zeggen dat 't niets bewijst, zoo'n onwillekeurig experiment lijkt me merkwaardig. Daarom verhaal ik 't je languit. Het doet me trouwens plezier 't je te verhalen. Want 't je te schrijven brengt me en houdt me midden in je wezen.

Niet veel zaaks anders, en erg papperig, dat stukkie van Paap, dat me de vibraties zond van je trillende zoentje. Wat een oude koffieleut! Je vriend Tiggers, in zijn hermetische, esoterische, mystische bevlogenheden, begrijp ik niet goed, maar hij schijnt 't uitstekend te bedoelen. Mijn amicissimus, carissimus Mariusissimus doet zijn best! (Ik zag hem nog niet; zijn geld ook niet; weet je dat Marius – uit Marseille – hier de familiespotnaam is voor een pocher, een snoever?) Het artikel van Helene Nolthenius is een tikje toonloos, maar niet slecht. (Wie is zij? In welken graad van verwantschap staat zij tot jullie eerste piano-leerares?)1 Heel goed dat ze mij dat zinnetje door den neus draait! Toch was dat in 1916 niet foutief. Er lag in opgesloten: "Als 't zoo doorgaat." Het was tegelijk een uiting van mijn eigen désespérance en tegelijk een uitdaging, een ophitsing. Het heele artikel overigens. Ik zou 't echter nooit hebben laten herdrukken als ik het bestaan en de activiteit gekend had (in 1928) van het Diepenbrock-Fonds. Maar daarvan heb ik nooit iets geweten tot je moeder mij in 39 die bijna complete uitgave liet zenden. Nooit had ik daarvan iets vernomen in mijn kluis – hoewel ik een tijd correspondeerde met Pijper! – Het artikel van Reeser is tamelijk goed. Verreweg het beste. Het valt me erg mee. Het verzoent me voor een groot deel met hem! – Maar wat ik in al die stukkies en stukken niet zetten kan is de koudbloedigheid, dat gebrek aan warmte. Over een professor in de homeotherapie zouden zij net zoo schrijven, en joost weet, misschien wel gloedvoller! Wat me ook kribbebijterig maakt is dat imbeciele geleuter van al die hannessen over het wagneriaansche in A.D. Dat jaagt me op stang. Zij kletsen daar precies nog over als 40 jaar geleden. Omdat de oudste generatie dat in hun stomme hersens gestampt heeft. Alsof er niet massa's Wagner zit in Franck, in R. Straus[s], in Debussy, in wie nog! Het "wagneriaansche" in A.D. heeft mij niet alleen nooit gehinderd, maar ik heb 't nooit opgemerkt (behalve tot zekere hoogte in de Vioolhymne); de geheele intonatie, het geheele interieure rythme van A.D. is verschillend van Wagner. Hebben die knuppels zooveel fijnere ooren dan ik? Als ik had kunnen vermoeden dat ze met hun kletspraatje nog altijd rondsjouwen dan had ik daarover "mijn" herdenkingsartikel geschreven. Maar ze zullen er niets bij verliezen door een beetje te wachten. Het is ongelooflijk zoo weinig als de bedompte, muffe atmosfeer van die modernelingen verfrischte sinds 25 jaar. – Is het portret in 't Handelsblad en bij 't artikel van Reeser een photo uit de laatste jaren, – na 1918? Ik heb hem zoo nooit gezien, en nooit vermoed. Zij gaat me aan 't hart en doet me pijn.

Je zult wel vroeg naar bed gegaan zijn omdat je morgen naar Arnhem moet. Merci nog voor dat zoentje en zijn occulte kracht. Je zegt waarschijnlijk weer, lieverd, dat je die mysterieuze werking niet gewild hebt. Maar niettemin is zij er, ontwijfelbaar. En voor mij blijft zij een diep en zonderling geheim. Dwingt die kracht ons wederzijdsch tot elkaar? Dat zou het geheim nog dieper maken. Voor mij is 't alsof wij naar elkander toe mòèten. En elken avond zeg ik: Si tu me confies Théa, laisse-moi la rendre heureuse. – Slaap goed, mijn Thea-lief. Word wakker met een gedachte voor me. En een mooie dag morgen, mijn Thea.

Woensdag, 17 Apr.

Liefste, allerliefste, innigen dank pour ton rameau de buis. Ik heb het takje beroken, herberoken, gestreken langs mijn lippen. Het schijnt mij te ruiken naar jou. Er gaan machtige radiaties van uit. Ik hoop dat je "sentimenteel" genoeg geweest bent om het voor een kus aan je eigen lippen te brengen. Zoo niet, doe dat dan een volgenden keer, en laat je vrij stroomen mijn teedere waar-voer-je-me-heen. – Vorige jaren kwam mijn dochter op Palmzondag altijd terug uit de kerk met een vracht groen, en garneerde er alle lokalen mee van het huis. Dit jaar niet. Toen ik haar daarjuist zei: "Théa m'a envoyé un rameau de buis en haar vroeg Pourquoi n'en as-tu pas apporté cette année? antwoordde zij me: Oh! puisque tu t'en vas! Et c'est bien mieux comme ça! Ik hecht (sinds ik in Frankrijk ben) aan dat antieke gebruik en symbool. Ik heb ook graag dat mijn kleine, geheime wenschen welke ik aan niemand zeg (en die [ik] ook wel niet zeggen zal aan jou!) vervuld worden. Dit gebeurt maar zelden. En ik wenschte zoo'n takje – zonder het te wenschen van jou. Maar jij geeft 't me. Merci. (Vorige jaren, toen de Duitschers de groote villa's hier bezetten, heb ik zelf aan onzen pastoor een deel geleverd zijner benoodigde palmpjes. We kennen elkaar heel uit de verte. Hij is oud, conservatief, reactionnair. Maar niet onbezield. Zijn kerk, waar je naartoe wilt huppelen in den vroegen morgen – de mis is te 7 uur! – wij zouden 't dus erg kort moeten maken in den mooien avond! – staat op een paar honderd meter afstand en is historisch monument uit de XIII of XIV eeuw. Zijn klok zweeft tusschen f en fis (hangt af van de temperatuur) en heeft me dikwijls afschuwelijk gehinderd wanneer ze 3 minuten luidde door een accoord-formatie welke ik in mijn hoofd had en waarmee die noten niet accordeerden! Ik heb nooit begrepen waarom de onmuzikale Goethe 't land had aan klokken. Van mij begrijp ik dat ten minste! – Toen Anny begraven werd was er geen electriciteit en heeft de klok niet geluid, "dus". Dat speet me en 't deed me tegelijk plezier. –

Zeer eigenaardig die kaartleggerij. Buitengewoon. Het moet je getroffen hebben dat je perplexiteiten zoo feilloos en zakelijk werden geformuleerd door een buitenstaander die niets van je kent. Daar wij ons met de kaartleggerij tegenover een mysterie bevinden, doch een mysterie dat zonder eenigen twijfel zijn logica bezit en logisch analyseerbaar moet zijn – als we 't maar doorgrondden – verheugt 't mij dat "alles goed is". Dit strookt met mijn eigen innerlijke overtuiging. Hetgeen die kaarten zeien over "de rem" klopt nauwkeurig met wat ik je schreef op Vrijdag 12 Apr. toen je mijn vrouw werd! Laat die rem zoo weinig mogelijk werken; ik geloof dat dit 't best zal zijn. Wijl je het bericht van E. reeds kreegt moet dat "onaangenaam bericht" misschien geïnterpreteerd worden in anderen zin. Wij zullen afwachten! Wellicht kunnen wij 't elimineeren, verhoeden.

Hoe ik de gemoedsbewegingen opvat welke in mij nog veroorzaakt worden door de "logeerpartij" moet je goed begrijpen. Voor mij is dat geen kwestie van aankunnen of niet-aankunnen. Ik weet van te voren dat ik ze aankan, met min of meer moeite, maar dat ik ze aankan. Voor mij is daarom de kwestie zoo: Die gemoedsbewegingen ontwikkelen een zekere energie welke – daar zij niet gunstig is – bestreden moet worden met een andere energie. Dat kan voortreffelijke oefening zijn. Maar 't is ook kracht-verspilling. Ik kan mijn psychische energie beter gebruiken dan tot het bevechten van redelijke of onredelijke, doch zeer machtige opwellingen in mijn binnenste. Het ongestoord, praktisch gebruiken dier energie zou oneindig veel gelukkiger, gunstiger, nuttiger zijn. Daarom ben ik er dermate verlangend naar dat je binnen-rijk geheel met mij harmonieert. Daarom zou ik ook willen dat je "storingen op het net" als die "logeerpartij", zelfs al schijnen zij je onredelijk, zoo veel mogelijk vermijdt. Ze dienen tot niets en kunnen schade berokkenen. Ik raad je ook om je binnen-rijk zorgvuldig te onderzoeken, om na te gaan of mijn gemoedsbewegingen door een of andere misschien verborgen of bekende oorzaak-in-jou teweeggebracht kunnen worden, en, als 't zoo is, die oorzaak teniet te doen. Wat mij betreft – en dit is zeer lastig – ik kan onmogelijk admitteeren dat mijn binnen-rijk – waar ik alles vrijen loop laat – onredelijk, onbegrijpbaar is in zijn bewegingen. En hoe ik ook mijn best doe, en hoe ik ook weet je te kunnen vertrouwen aangaande het buiten-rijk, – ik ontwaar in mij ten opzichte van dien logeergast nog altijd eenige storing. Vat dat niet op als tyrannie van me. Want tegenover geen enkelen van al je vrienden heb ik een dergelijke gewaarwording. Het is bij mij uitsluitend de wensch naar volkomen gelijkgestemdheid met jou en de overtuiging dat die volmaakte gelijkgestemdheid noodzakelijk, dienstig is, wat mij drijft om deze "dingen" aldus te beschouwen.

Je voelt wel, nietwaar liefste? dat ik je dit allemaal zeg zonder de geringste "vijandigheid". Van een louter technisch standpunt. Als je hier was geweest zou ik geen seconde geaarzeld hebben om Brussel in te schakelen! En je zoudt je logeergast uitstekend gehoord hebben. Op voorwaarde dat jij en ik in harmonie zijn. Anders niet! (Ik zeg dit lachend en ernstig tegelijk. Au fond meen ik het met den grootsten ernst. Maar ik kan mij best voorstellen dat een ander erom lacht en dat ikzelf meelach. We zijn hier in 't ontastbare, waar nog niets bewezen kan worden, en nauwlijks beredeneerd. Maar alles gebeurt alsof die innerlijke meening gelijk heeft. Zoodra ze een dementi ontvangt zal ik het je bekennen!) – (Maar speel er niet mee, bid ik je.) – (Het is geen terrein om grappen te maken.) – Toujours raison garder.

De rest vanavond. Hierbij nog een brief van Jany om je op de hoogte te houden. Hij zorgt voor me comme un frère et comme un père. Zeldzaam. Roerend. Met zijn oom Rik had ik eveneens die sympathische gemeenschap. Maar ik vind niet dat je dit vergelijken kunt. Want in mijn binnen-rijk bewegen zij niets. Ik zou me dit zelfs mogen verwijten, of kunnen betreuren. Wij moeten daarover eens praten. 't Is allemaal zoo lang om te schrijven!

Mariusissimus meldt me dat hij van wege zijn Te Deum niet kan komen, dat pastoor Dieben me 5000.- frcs zal zenden, en dat de Vl. H. "beslist" in 't begin van volgend seizoen zal uitgevoerd worden door Hermans. Ga je mee luisteren met me?!

Ik voel je, mijn wonderlijke, dierbare Thea. Merci, me zóó te kunnen voelen, Thea

je Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. De eerste pianolerares van Joanna en Thea was Elsa Nolthenius.