MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460330 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 30 maart – 1 april 1946

Louveciennes

30 Maart 1946

Zaterdagavond

Mijn verre, verre Thea,

de treinen die ik in den avond hoor fluiten en ratelen vanuit de vallei, beklemmen mij het hart met donkere onrust. Waarom, waarom? Ik weet 't wel. Je bent er niet. Maar ik roep al mijn moed bijeen. Want ik vraag niet om door het duister naar het licht te gaan. Ik vraag om door de klaarheid naar het licht te gaan. Laat ik dus een beetje helderheid tooveren gelijk zoo dikwijls, wanneer niemand er was om ze mij te geven. En weg met de ongelukkige denksels!

Ja, 't is goed, treffend, beteekenend, dat op den middag en op 't uur toen het verdiepinkje van de Heerengracht je uit de lucht kwam gevallen, wij samen vervlochten waren door de gedachte, ik naar je toe rennend, ik wild je lippen nemend en dermate bewogen dat ik niet kon laten je die minuten omslachtig te noteeren. Ik zou niet durven zeggen dat ik den soortement makelaar van je, die je dat huis aanbracht, behekst heb. Maar ik zwierf al menig keer door Amsterdam, in 't vage op zoek. En op den morgen dat je mij je uitknipsel stuurde van die 17.000 woningen welke ontbraken en de 200.000 die er waren, rammelde er een lawaai in me als van een spoorwagon die over een wissel klettert. De twee cijfers trokken me allebei naar zich toe. Bijna even lokkend, hoewel 't eene hopeloos was en 't andere niet erg vroolijk. "Wat 'n idee van Thea", ging er door mijn kop, "om me daarmee op te schepen in den ochtend!" Het draaide, weifelde in me. Als de wind op den hoek van een straat. Hij blaast van beide kanten. Er warrelden twee driften in me, elk even toornig haast, want ik was in slechte dagen; verbrijzelen, volharden. Heel uit de diepte van me gromde als een bevel: "Je moet kiezen." Ik keek de cijfers nog eens aan met valsche oogen. Het worstelde in me. Ik wou niet en smeet het papiertje op mijn schoorsteen. Het fladderde tegen den grond. Ik raapte 't op en lei 't onwillig op mijn tafel. De 17.000 zeiden: "we zijn er niet maar misschien worden we wel gebouwd." De 200.000: "we zijn stampvol tot den zolder." Ik keek nog eens, minder nijdassig. Ik lei 't papiertje kalm op mijn schoorsteen, in mezelf mompelend: natuurlijk kies ik de 200.000, en ging aan 't werk. Opgelucht. Ik had een kolossaal besluit genomen! Dien indruk althans liet me dat dispuut. Vroeger heb ik wel meer van die interieure situaties beleefd, waarin ik eensklaps mij tegenover den eisch geplaatst zag om te antwoorden ja of neen, met het gevoel dat een beslissing van mij afhing. Ik koos dan haastig en met de grootste heftigheid. Een paar malen coïncideerde dat met vermeden ongelukken voor de jongens. Ik heb echter niet altijd kunnen verifieeren; op dit punt dus, en nog op andere, ben ik sceptisch gebleven. Maar ik doe wat ik te doen krijg, en met een ernst alsof 't om mijn leven gaat. Het was echter een heele poos geleden dat ik te kiezen had. Ik houd daar absoluut niet van.

Waar een kranten-uitknipsel je al toe brengt! Wat was eigenlijk je bedoeling, je onder-gedachte, toen je me dat zondt? Meende je heusch dat de woningnood der volkeren van Europa mij onbekend bleef? Ik vroeg me dit af, beschouwde je papiertje met de meest sardonische blikken, en vandaar mijn innerlijke ruzie!

Is dat "tooveren"? Ik ben geneigd 't te gelooven doch heb geen bewijzen. Maar als ik naga welk een kabaal er dikwijls in mij ontstaat door een gedachte van buiten, en zelfs door nog ongeboren, onbewuste gedachten, dan kan ik nauwlijks nalaten om aan wat wij gedachte noemen, (d.i. een geformuleerde gemoedsbeweging) physieke hoedanigheden toe te kennen, en te concludeeren dat zulke geformuleerde gemoedsbewegingen voor heel wat doeleinden kunnen worden aangewend, als men ze weet te gebruiken, en zelfs als men stom genoeg is om het niet te weten. Dus wanneer je weer gevallen hebt gelijk dat uitknipsel, houd ze nooit achterwege. Pour moi c'est un mauvais moment à passer. Maar dat heb ik er voor over. 't Is altijd interessant om te probeeren.

Et voilà! Dat heb ik je weer verteld; en de resonans der treinen uit de vallei doet me geen pijn meer. Doch terwijl ik 't zeg vlijmt het door me heen dat je er niet bent. 't Zal mijn schuld wel zijn! Wees lief, en geef me een zoen. Ik geef er jou ook een, neen honderd, neen twee honderd, en hier en daar in levenden lijve. Ik voel je in mijn levenden lijve! En slaap lekker dezen nacht, mijn Thea.

Zondag 31 Maart

Het frappeerde me, bij overlezen, hoe zulke zuiver-interieure acties, als je ze beschrijft zonder opschik, gewoon-accuraat, iets onbeduidends hebben, onbenulligs, – en dat er noch verband, noch verhouding is tusschen zoo'n relaas en het gebeurde. Ik probeerde wel eens meer om van dergelijke bloot-psychische avonturen een strikt zakelijk rapport te maken, maar als ik het terugzie zegt 't me zóó weinig wegens zijn stiptheid, dat ik het zelf niet meer gelooven kan. En toch, zoo gauw je niet enkel het feitelijke wilt weergeven doch ook dat gewoel, die botsing van inwendige drijfkrachten, dan verzeil je onvermijdelijk in de litteratuur, en dan wordt het relaas om tegenovergestelde redenen onjuist en ongeloofbaar. Hoe met woorden uit te drukken de heel speciale kolossaalheid van zulk besluit? Je zou vervallen in opgeschroefde beeldspraak. Het eigenlijk gebeurende blijft onnoembaar. Dat hindert je des te meer omdat, wanneer zoo'n geschiedenis voorbij is, jezelf je niet verbeelden kunt dat je er midden in stondt. Je kunt je ook niet verbeelden dat ze op een goeden dag ooit terug zal komen. Dat onnoembare hindert me ook nog bijzonder wijl je in zulke momenten de overtuiging, de sensatie hebt dat je in een spinneweb hangt van energieën, trillingen, of zoo iets als een gudsenden regen van energieën, dat jezelf energie aan 't worden bent, – en dat je zoo'n verwikkeling wel graag een beetje zoudt willen begrijpen, er met eenige precisie over zoudt willen kunnen praten. Want je hebt ook de sensatie, zonder aan iets te denken overigens, en zonder bedoelingen te hebben, dat er inderdaad iets gebeurt. Het vervelende is ook, als je redeneeren gaat, dat je nooit controleeren kunt. Wat immers zou er gebeurd zijn als ik 17.000 gekozen had? Ik zal het nooit weten! Ik kàn't niet weten. Het intellect is over zulke affaires nooit voldaan. Ik zou ze ook nimmer expres willen ondernemen. Ik heb moeite om me den toovenaar voor te stellen die met voorbedachten rade werkt. Maar als 't spontaan gaat dan lijkt me wel dat er iets gebeurt, en 't zou me ook niet verwonderen wanneer àlles wat er gebeurt op de wereld, te herleiden is tot een wrijving tusschen die innerlijke drijfkrachten, en er zijn begin vindt. Maar de mechaniek (want 't is een mechaniek) blijft me nog verbazend geheimzinnig. Hoe ooit te bewijzen dat er tusschen jou, die makelaar en mij concordeerende trillingen bestaan? Er is een veel eenvoudiger en rationeeler verklaring: Die makelaar heeft goede herinneringen aan je en wou je graag een plezier doen. De fee, de toovenares ben jij.

"Hij" heeft vandaag den ganschen dag in zak en asch gezeten, met hangenden kop, en treurig, treurig! Hij mist je ontzettend. Een dag zonder brief wordt meer en meer een ramp voor hem. Ik heb hem nauwlijks met redeneeringen, bedreigingen, verwenschingen kunnen sussen. 't Is een heele kluif voor hem om van gemis vreugde te maken. Onbegonnen werk. Voortdurend her te beginnen werk. Ik lach hem uit. En ik beklaag hem. Nu verlangt hij weer naar morgen. En is tegelijk bang voor morgen. Bang voor een kluitje in 't riet! Voor een zonnige dag zonder zon.

Vanmiddag adresseerde je ik een enveloppe met dit briefje: "Thea, liefste, als je Vrijdag naar het graf van je vader gaat, steek dan tusschen de bloemen die je hem brengt deze takjes van den hoogen thuya (hij heet ook levensboom) en voeg erbij de dankbaarste gedachten uit het hart van je Matthijs."

Ik moest de post niet wantrouwen. Maar 't zou me onbeschrijflijk spijten als je dit jaar ging naar je Pappie's graf zonder je in je hart vergezeld te weten door mij. Mochten mijn takjes vertraagd worden of verloren raken dan ken je mijn intenties. Is er op het kerkhof nog een officieele plechtigheid, zooals men dat in Frankrijk zou doen?

Goeden nacht nu, liefste. Ik ga wat mediteeren. Het is een bekend verschijnsel dat gemis en verlangen soms sprakeloos maken. Ik zal dadelijk probeeren naar je toe te vliegen. Ik heb daarstraks een anemoon voor je uitgezocht. Ik stuur ze je reeds met een zoen op je lippen. Dors bien, ma Théa.

Maandag, 1 April

Je briefje in den trein naar R'dam, en je twee korte blaadjes van Vrijdag. Onze communio is volledig. Vrijdag schreef ik je: liever een lange brief dan 100.000 pakjes.

Ik begon den ochtend ontmoedigd. Vergeef 't me. Te lezen dat je op me rekent gaf me nieuwen moed, en nieuwe liefde.

Niet enkel voel ik jou in mijn hart; ik voel mij in jouw hart. Mijn binnenste stem die vraagt: "Is Thea je vrouw?" hoort als antwoord: Ja, – op de enveloppe van je briefje, die je toelikte, maar die losliet terwijl ik ze opensneed, heb ik mijn lippen bewogen. Een klein contact, met jou. Volmaakt. Ik voel me in je hart, op jouw lippen.

Het verheugt me dat je in die moeilijke dagen enkel, uitsluitend goede brieven van mij ontvangen hebt. Misschien konden zij je verkwikken? Ik heb mijn best gedaan. J'ai fait ce que je pouvais. Je fais ce que je peux. Ik ben benieuwd hoe alles afgeloopen is.

Was 't Strawinsky's Concerto (1923-1924) pour piano suivi d'Orchestre d'Harmonie dat gespeeld moest worden gisteren? Ik heb 't hier. 2/3 pastiche. 1/3 Strawinsky en nutteloos, machteloos geknoei. Affreux. Niets uit te halen. Niets mee aan te vangen.

Journée radieuse, incomparable. Vannacht zijn alle knoppen opengegaan. Sinds gisteren bloeit de purperen perzik.

Ik zend je de anemoon met een kus. Een langen, innigen kus.

"Veel of weinig zoenen van je Thea?" Hoe kun je 't vragen? Veel, veel, veel. Geef je heelemaal

aan je Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA