MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460328 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 28 maart 1946

Louveciennes

28 Maart 1946

Donderdagavond

Mon doux cœur, Thea,

zal ik je bekennen dat het bijna en zelfs heelemaal als een streeling voor me is om je even te hooren treuren en zuchten wijl je twee dagen zonder brief was? Soms, wanneer er een onweer voorbij is, verbeeld ik me, dat iemand in het onzichtbare, die zich over ons bekommert, ons die tegenspoeden vriendschappelijkerwijze bezorgt om ons de gelegenheid te geven precies te weten hoe het in ons binnenste uitziet. Want ik stem je toe dat 't niet gemakkelijk is om er achter te komen of je van iemand houdt, en hoeveel. Als ik me niet een dozijn maal bij 't ontbijt omdraaide (ik zit met mijn rug naar 't raam) om te kijken of er iets in de bus steekt, als er niet een vonk van verblijding door mij ging wanneer ik een brief zie glijden in de opening, als ik me niet verwelkend en verdorrend voelde op de dagen van leegte, als ik niet het bonzen van mijn hart gehoord had (wanneer de bode over tijd komt) dat van vreugde raast omdat 't herleven kan toen 't de hoop reeds opgaf, als ik niet mijn drie, vier jammerlijke, afgrijselijke tormenten verduurd had der weken waarin ik aarzelde, of twijfelde, of duchtte, of miste, waarin soms dit alles tegelijk mij de keel toesnoerde, dan zouden ik en jij kunnen wanen (vreezen zoo je van mij houdt) dat ik een stijloefening maak terwijl ik je mijn brieven schrijf, dat al wat ik zeg fictie is, dat wij een litterair spel opvoeren, een droom fantaseeren . Nu weet ik voor mij tenminste met absolute zekerheid (en jij ook) dat 't ernst bij me is, dat elke beproeving de natuurlijkheid bewees van mijn drang naar je, dat elke hindernis of hetgeen ik me voorstelde als hindernis, de kracht van mijn drang naar je vermeerderde, tevens louterde, en dat mijn heil afhangt van jou. 't Is altijd goed (ook al verandert dat niets aan het beschikte) om nauwkeurig te kennen wat er in ons binnenste gebeurt, welke energie daar geboren werd, hoe zij zich ontwikkelt, hoe zij zich uit, hoe zij kan woeden. Zijn die twee dagen zonder brief van me, (en wellicht andere symptomen waarvan ik onkundig bleef?) even overtuigend, wat den innerlijken drang betreft van Thea naar mij? Voor jou misschien niet. Voor mij zijn ze 't wel. Want jij brak hier in mijn eenzaamheid en stilte binnen als een groot geluid. Als ik jou niet heb vind ik nergens toeverlaat. Maar ik kwam in dat drukke leven van je, in het geroezemoes van je bezigheden, in je concerten, in je feesten, in wat je noemt je wereldschheden, slechts als een kleine stem, die, ook al ware ze luider geweest, zich had kunnen verliezen te midden van het rumoer. Maar ze heeft je twee dagen ontbroken, en je hebt dus geluisterd, je luisterde graag. En als die stem er niet was dan kon jij je altijd troosten, bij Joanna, in een afleiding, in een verstrooiing, met vrienden, met vriendinnen, – allemaal toevluchten die voor mij gesloten zijn. Doch ditmaal heb je 't niet gekund. Ik durf niet beweren dat jouw aarde zonder mij je even verlaten geschenen heeft als mijn aarde zonder jou. Ik zou 't wel wìllen denken. Ik zou blij, gerust, gelukkig zijn het te mògen denken. Zoo grauw en leeg echter is mijn aarde zonder jou dat ik het niet durf; en ik heb jouw aarde, als mijn stem er niet is, overigens maar eventjes gezien, ik weet er bijna niets van. En toch, Thea, is dat haast rimpellooze zuchten en treuren van je niet minder overtuigend voor me dan al mijn gestorm. Vindt je me vermetel, liefste, om zoo'n conclusie te wagen? Neen, Thea, ik ben je te dankbaar om vermetel te zijn. En waarom zou ik je verzwijgen dat er iets in mij jubelt wijl mijn hart het bewijs kreeg dat je van mij houdt? Veel of weinig, warm of koel, hoe of waarom, dat doet er niet toe. Je hebt mijn kleine stem met moeite ontbeerd, zooals ik jouw groot geluid. Je houdt van me. En hoe zou ik mijn binnenste kunnen beletten daarover te jubelen?

Soms ook, gelijk gisteren mij, bezorgt iemand in het onzichtbare die zich om ons bekommert, ons geen tegenspoed, maar een onverhoedsch geluk. Dat bewijst 't zelfde, en met hetzelfde geweld: hoe ik van je houd. En jij hebt er ook gehad van die gelukken, welke een zonnigen dag zonniger maken! Merci, Thea.

Ik wist niet wat ik je vanavond zeggen moest, en 't is dit! Ben je 't met mij eens, liefste? Ja? Ik ga mijn avondgebed met je doen. En je dan onderstoppen! Dors bien, ma Théa!

Vrijdag, 29 Maart

Lief-oog, was je vanochtend onder den hoogen thuya, in den goud-blauwen morgen? Je scheent me over tijd. Pas aan 't einde van mijn aanroep werd je aanwezig. Het is waar, ik was een tikje vroeger dan gewoonlijk. 8 uur. Hoe laat sta je tegenwoordig op? Wat doe je dan? Ik zou je stap voor stap willen kunnen volgen, als je schaduw, je dubbel-ganger. 't Is "hij" die dat wenscht, de tyran, de despoot, de verliefde op Lief-oog.

Gisteravond heb ik toch nog een stijl-oefening geschreven! Met een kop en een staart, met een logischen gedachten-gang! Ik zou zelfs hier en daar wel een en ander willen corrigeeren, vijlen, polijsten! Verbeeld je: "Hij" wou niet. Hij wendde voor, hij matigde zich aan om te lijden aan nostalgie! Weet je wat hij me zei, de schreeuwerd? Hij jeremieerde niets dan dit: "Meen je dat je alles van me kunt vergen? Meen je dat ik dit uithoud? Ik heb er genoeg van om altijd te tooveren. Laat me met rust. Ik wil razen, vloeken. Ik wil slapen." Met de haren heb ik hem erbij moeten sleepen. Verwonder je niet, Lief-oog, als er een pint nostalgie is in mijn opstel! Maar het is geen litterair spelletje. Alles is gedicteerd door Hem en zijn onvoldane, dwaze onrust. Ik had dat pensum echter beter verlangd. (Want per slot was ik die moest; hoe dat te ontwarren?!) Als ik ga schrijven heb ik altijd de idiote neiging (ook als ik schrijf aan een handelaar, een ambtenaar) om de woorden zoo te rangschikken, dat ze "desnoods" gebeiteld zouden kunnen worden in een granieten zuil, zonder dat ik mij heb te schamen. Dit vertraagt natuurlijk mijn tempo, veroorzaakt last, vermindert de productie, kost tijd! Zou ik eertijds redacteur geweest zijn der inscripties van een Pharao, en steenhouwer tegelijk??

Ik zie dat ik je vannacht onderstopte maar geen zoen gaf. Waarom niet? Heb je 'm niet gevraagd? Wie vergat 't, ik of jij? Moeilijk uit te maken over 500 k.m. afstand, en jij de passiviteit zijnde!

Vond ik je naam Lief-oog? Zoo maar? In den goud-blauwen ochtend? Verteederd zonder jou? Furieus uitvliegend naar jou?

Bevalt hij je? Als hij je niet bevalt zal ik een andere zoeken.

Vanochtend om 5 uur lag ik reeds met je te praten. De merels zongen in de schemering hun verre zon tegemoet zooals zij dat al deden toen ik 7 jaar was, met hetzelfde verlangen. O verlangen! De merel die me daar zingt is onsterfelijk.

Weet je wat ik je zei? (o.a.) Er zit me iets dwars. Waarom verschenen die schilders op de receptie der Koningin in hun "vieze werkpakje"? Dat heeft me geërgerd. Is dat bijgeval klasse-bewustzijn? Gaan ze ook in hun vieze werkpakje naar het theater, naar hun beminde, naar hun cafés, naar een concert, naar hun music-hall? Quels butors! En jij zegt dat de Koningin haar vak niet verstaat? Het zijn die vlegels die niks begrijpen van niks. Wat wil je daartegen vertellen, als Koningin? Ware ik daar Koning geweest, ik zou gezegd hebben: "U zit nog aardig in de verf." Ik had dat waarachtig wel eens willen bijwonen. Ik kan (als ik wil) met iedereen praten. (Josquin kon dat ook.) Ik behoef niet eens wat te zeggen! Ik heb slechts te luisteren. Als ik een halve minuut wil luisteren (af en toe een woordje mompelend en knikkend) vertrouwt iedereen me zijn geheimen toe!! Dat heeft me dikwijls verbaasd. Ik noemde me vroeger, in mezelf, "de wrijfpaal" denkend aan de koeien die zich in de wei staan te schuren tegen een stuk hout. Zonderling, dat ik nooit mijn geheimen aan iemand heb kunnen toevertrouwen. Behalve aan jou!

Ik zit te leuteren, te wauwelen, en door te draven. Of liever ik lag. Want ik was in mijn bed.

Vanmorgen je brieven van 25, 26, 27. Ik had 't slot wel willen hooren van 't eerste deel van Opus 111. Nòg een dier passages waaruit Chopin "voordeel" getrokken heeft. De mooiste sonate van B. is voor mij op. 101. Kun jij die fuge spelen? C'est un monde. Un univers de joie. (Ik heb je bewonderende beschrijving gelezen sans regret infini.)

Ook vier pakjes van je! "Ontzaglijk lief". Suiker, griesmeel, vischpastei, sausen, soepjes, groenten, alles uitstekend overgekomen. Blik melk gedeukt; heel klein gaatje; met druppel gestold, niets verloren.

Je t'adore.

Vanmiddag moet ik vóór 4 uur te Marly zijn bij den belasting-ontvanger. Een half uur loopen. Daarom maak ik een beetje haast nu.

Je t'aime.

Vergeet niet om je nu en dan aan mijn hart te leggen, een zoen te vragen, een zoen te geven

aan je Matthijs.

(Ik heb liever lange brieven van je dan 100.000 pakjes!!) (Ik neem je lippen, liefste, Thea.)

Ma fille me dit de bien te remercier.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA