MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460216 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 16-18 februari 1946

Louveciennes

16 Febr. 46

's avonds

Thea, mijn liefste,

even je ertsoep prijzen. We hebben ze met z'n drieën gegeten onder den uitbundigsten lof. Ze hebben mij geplaagd dat ik er mijn eerste-geboorte-recht voor had willen verkoopen omdat het pakje van Thea kwam, maar ik kon den hemel tot getuige aanroepen van mijn onpartijdigheid. Idioot zoo'n gelikkebaard en zoo'n pret voor een bord soep. Maar we zijn niet verwend. Het gebeurde zelden sinds vijf jaar dat we smulden. De paar keeren dat je me schreef: ik heb iets lekkers op 't gas te pruttelen staan, vroeg ik me telkens af: wat kan dat in Godsnaam zijn! – Nu je, tot mijn straf en boete voor mijn geluk der laatste weken, een nederlaag bekennen, in verband met Joanna's mopje dat je me vertelde in de wachtkamer van je dentist. Een paar maanden vóór den oorlog, op een dag dat ik honger had en te gulzig schrokte, beet ik me een voor-tand van den onderkaak los tegen een konijnen-been. Volgens mijn methode van zelf-beheer, waaraan ik consequent moest blijven, ging ik niet naar een tand-arts, doch besloot dat eigenmachtig te repareeren. Het eischte, zooals je wel denken kunt, een langdurige oplettendheid en beheersching van alle gebaren bij 't eten. Maar het lukte me. De tand kwam weer goed vast te staan. Ik kon er om zoo te zeggen mee doen wat ik wilde. Op den dag van Anny's begrafenis echter, ontzettend geabsorbeerd als ik was, beet ik met denzelfden tand op een kiezelsteentje dat tusschen linzen of boonen zat, ik weet 't niet meer, en kraakte hem opnieuw los. Ik ging van voren af aan te werk volgens mijn methode. Aanvankelijk slaagde het. Doch verschillende malen sloop er dezen keer een verstrooidheid tusschen, met een harde korst brood of wat anders, en deed ik mijn werk teniet. Misschien ook wel omdat ik mijn zinnen gericht had op dat generzijds en mijn aandacht niet recht kon inspannen. Met 't gevolg dat hij hoe langer hoe meer begon te wiegelen en dat ik sinds enkele maanden geneigd ben hem links te laten liggen. Het kost me moeite dit te moeten toegeven. Wat me het meest ergert en hindert: de tand is gezond en mankeert niets. Behalve toen ik hem losbeet, doet hij me zelfs geen pijn. Eigenlijk heb ik me niet te beklagen. Het is geen decadentie! Maar ik voel 't toch, en 't spijt me toch als een nederlaag. Zes jaar attentie voor niets. Ik zal nu gelaten afwachten wat hij doen wil. Dikwijls heb ik er tegenop gezien je die mislukking te moeten biechten. Het is voor mij geen kleinigheid. Ik schik er mij in, zoo goed als ik kan. Ik beschouw 't als een soort van tol die ik betaal. Niet prettig. Maar ook niet te duur. Het is de eenige zwakheid welke ik je te bekennen heb, en ik weet niet waarom, tijdens mijn wandeling leek 't me opeens dat ik je die zwakheid vanavond moest schrijven. Om me ook eens te vernederen en te kastijden met die vernedering.

Het is half een. Slaap je al? Ik zou wel een zoen van je willen, een echte, een werkelijke. Dors bien.

17 Febr. Zondag

Ô toi, tous mes plaisirs! Théa,

Gistermorgen, onder den thuya, zonder erbij te denken, vanzelf, heb ik je voor den eersten keer vereenzelvigd met een zielsuiting, zeggend: Ecarte de nous toute pensée qui ne vient pas vers Toi, Ecarte de nous toute pensée qui ne va pas vers Toi. – Toen ik het merkte was ik er zelf door aangegrepen, ontroerd.

Vanochtend wakker geworden met jou. Jij, deug-wèl, hoe durf en kun je wenschen, dat andere "mooie vrouwen" mij bewegen? Dat is on-mo-ge-lijk. Meen daarom niet dat het "litteratuur" is wat ik je schrijf. Als ik je o.a. het plekje zoen. Ik ben je faun. Maar alleen van jou de faun en alleen de faun van jou. Ik doe 't en ik zal het doen. Ik leg je dijen om mijn hals en met mijn lippen, met mijn tong zoen, aai ik die lippen van je. Verwonder je niet. Verontrust je niet. Als mijn Vischje het niet wil doe ik het niet. Maar alleen de faun van jou, begrijp je, begrijp je me goed? Je faun die je op dit oogenblik zou kunnen nemen, in den blauw-gouden zonneschijn van dezen dag. Dus geen gezwam in de ruimte. Zeg, Thea, die ik om den hals, op de borst draag, véél effectiever dan welke trouwring ook, zeg Thea, vroeg of laat moesten wij wel zóó intiem, zóó "cordiaal", zoo samen worden. Deins niet terug. Val niet flauw! Wat ik je vragen wou, mijn kleine Thea, mijn lieve sluwerd, ma petite sauvageonne, ma belle au bois dormant, jou die ik wek, jij die me wenkte en wekte, dilecta mea, dulcissima mea, jij, Thea, met je aardige, schattige, betooverende plekje, kun je me ook voor het mannelijke equivalent daarvan een naam vinden welke geen philologische, anatomische, medicinale, plebejische klank heeft, die jij en ik alleen kennen, en gebruiken, die schertsend klinkt, gemoedelijk en amoureus? Ik weet er geen enkel; evenmin als ik het plekje zou weten zonder jou. Geen enkel klassiek noch modern auteur heeft mij behoorlijk op de wijs kunnen brengen. Vind dus een naam – voor ons gebruik. Ook daarover moeten we kunnen praten. Zooals over alles.

Merk je, dat je in waarheid nog duizend-maal aanweziger bij me kon worden!?!

Van ochtend Le Balcon herlezen, zonder piano. Ça m'empoigne maintenant de toute autre façon que précédemment. Partout j'entends, je vois maintenant Théa, comme je te vois, comme je t'écris, comme je t'embrasse en cet instant. Serait-ce quand même chanté pour Théa? Bien possible! En tout cas, seulement une amoureuse pourra le jouer comme il doit être joué, frissonnant d'amour.

Vanochtend ook in je oude brieven gescharreld, je twee "stukjes" herlezen die je schreef over M.V.

Ik moet je nog iets vertellen wat ik je totnutoe verzweeg. Je was hier (als ik me niet vergis) op Dinsdag 25 April 1939. Den avond te voren, tegen middernacht, gelijk elke avond, was ik op het terras en zei: Donne-moi l'amour, et que je ne fasse rien, que je ne pense rien contre l'amour, ni sans l'amour. Terwijl ik dat zei bevloog me eensklaps de gedachte, als een electrische schok,: Serait-ce Elle, Théa? – Ik heb die gedachte daarna onderdrukt; toen je hier was heeft ze me terughoudender gemaakt dat ik gewild zou hebben. (Jijzelf kunt dat getuigen.) Maar de gedachte was er geweest, en bleef in me gegrift, als met fosforesceerende letters. En bedenk goed, dat ik nimmer (bij andere vrouwen die mij haar bezoek gemeld hadden) die gedachte, of eenige soortgelijke gedachte kreeg. Zooals steeds zeg ik je de zuivere waarheid. Geen phantasie, mijn Blauwe Fee!

Daarna heb ik braaf een bladzijde geschreven van het vierde hoofdstuk van het boekie dat ik getiteld heb De eerste Opvaart. Wist je dat omstreeks 1200 de aarde, de menschheid, als 't ware verjongd is door een nieuwen Prometheus met een nieuwen vonk van den Wagen der Zon, en dat die tijd krioelt van de wonderbaarste ontdekkingen? – Mijn lieve Thea, in je verzonken, versmolten, één met je lichaam, blijf ik nog, en blijf jij nog, religiosamente, geest, je aanbiddende Matthijs. In deze omarming neem ik voor 't moment afscheid van je. – 't Is etensuur!

's avonds

Chérie, ik heb je beloofd niets meer te schrappen, in wat ik je schreef terwijl 't door mijn kop ging; dus lààt ik de paar zinnen van dezen morgen welke me nu doen schrikken, en die ik met zorg zou willen zwart-krabben. Als je er niet aan kunt wennen dan haal ik ze door; duldt je ze dan blijft 't gezegd. Maar word niet boos op me. – (duldt je ze dan blijft 't gezegd en gedaan.) –

De sneeuwklokjes (behalve No 39) hingen wijd opengespreid in de middag-zon. Ik heb enkelen opgeheven om in hun binnenste te kijken. Ik geloof niet dat ik iets mooiers ken. Ze hebben twee bladerkronen; de buitenste en grootste is van 't blankste wit; de andere, even wit, doch gestreept met 't lichtste, transparantste groen; op den bodem daarvan, als in een zee-grot, glinstert, als een rossig-geel juweel, het hartje. Alles ongelooflijk lief en fijn van maaksel en van gedachte. Ik wou dat ik ze je kon sturen; maar ik mag ze niet 4, 5 dagen berooven van 't licht. Ze zijn te tenger, te aanminnig. Vreemd, zooals ze, hangend, hun mooi en wonderlijk geheim verbergen.

Daarstraks weer een bord van "la soupe à Théa", zooals mijn dochter malicieus zegt. Kostelijk. Maar als Thea aan alles denkt dan zendt zij me deze week een doosje lucifers. Ze moesten nog niet op zijn. Men heeft er echter een paar van gestolen. Jij die het vuur onderhoudt, – met je brieven stook ik mezelf aan. – (Zoodra ik tijd heb ga ik al je brieven der oorlogsjaren eens herlezen; wat een uitmuntende dingen stonden er in die "stukjes" over M.V.!)

Dat ik mijn overeenkomst met Van Eugen wil laten beginnen op 1 Mei beteekent volgens mijn verlangen niet dat ik reeds op dien datum naar Amsterdam zou gaan. Ik wil jou graag nog rustig hier zien; een kleine vacantie; met het vinden eener behuizing echter is 't nooit te vroeg; al staat ze enkele maanden of weken leeg, dat maakt niets.

Hemelsche lente-lucht vandaag. Echt om op hol te slaan. Slaap lekker, mijn lieve liefste, mijn Thea. Toi, tous mes devoirs.

Maandag, 18 Febr. Na je brief van Donderdag; nog in 't reine.

Goed, dat ik je reeds de komst berichtte van Sneeuwklokje 39, welke je scheen te verwachten. Anders zou je misschien argwanen dat ik verzin. Het "rechtstreeksch verband met God" mag-en-kan géén kwestie zijn van min of meer heiligheid. Christus-zelf heeft gezegd: Denken jullie dat je minder bent dan de musschen? – Ik voeg hier aan toe: ik ben ook niet méér dan de musschen. Het eenige verschil – tegenover den Vader – tusschen mij en de musch is: Ik wéét dat ik een musch ben. Niet minder, maar ook niet meer dan een musch. Zoo goed mogelijk doen wat ik als musch te doen krijg. Ik zou elk dezer woorden gecalligrapheerd voor je in een lijstje willen zetten!

Het is niet mijn gewoonte te lamenteeren, maar gaf je genoeg acht dat ik zei: ik zou me willen beklagen?? Als ik kon (ik heb 't meerdere malen geprobeerd) dan vaagde ik alles weg van wat ik beleefde vóór 26 Dec. 1917. Vandaar mijn verdelgingscrisissen. Is dat wellicht gewetenswroeging? Geloof me: ik heb ruim mijn part gehad in de boete. En ook nu (ik zei het je naar aanleiding van de hybris) ben ik elke seconde bereid om alles te verlaten, alles vaarwel te zeggen. Ik ben eveneens bereid om alles te beminnen. Wat krijgt de musch te doen? – In 't reine dus.

Zelfs Van Eugen ontvangt geen blauwe brief!! Vanochtend kwam het pakje van mijn zuster. Een zakje suiker was gebarsten en wegens de vochtigheid gedeeltelijk gesmolten. Waar je al niet voor moet oppassen! En aan denken!

Un petit baiser par-ci, par-là. Tu veux? Moi je veux bien. Mais tu as vu où ça mène ton t. à t. Matthijs!

[naschrift in de marge van de eerste bladzijde;]

18 Febr. Ik zal vanavond geen gelegenheid hebben om je te schrijven. Morgen, Dinsdag, vertrekt Donald naar Weenen. Zijn generaal heet Béthouard... (en niet Béthoire)

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA