Thea Diepenbrock
aan
Matthijs Vermeulen
Amsterdam, 14-15 februari 1946
14 Febr. '46
Lieve Matthijs, daarstraks heb ik aan je geschreven, toen ben ik even Scherchen gaan horen ― alleen een symphonie van Haydn: wel vitaal en wel eenvoudig ― en nu kan ik nog even doorschrijven.
Ik begrijp het ook wel van Moeder, dat zij het niet wilde herdenken, en bij haar onnavolgbare soberheid (als het over haarzelf ging) was het ook niet te verwachten dat zij meer zeggen zou, dan zij deed. Maar er zou in het offer, in de deemoediging (dat is geen woord, wat is het Holl. woord voor Verdemütigung?) van het in zijn volle ergheid te biechten, een pathetische schoonheid gelegen zijn geweest. Nu wàs het geen biecht: ik had gezegd dat ik het wist, maar ook niet zoo abrupt, denk ik, dat zal zoo langzamerhand gebleken zijn uit wat ik zei, en toen praatten we zoo'n beetje door, waarschijnlijk meteen over Jo. Het ging dus heel licht en zacht en het naadje van de kous werd haar totaal niet gevraagd. Toch was het natuurlijk heel erg akelig voor haar; zij had ieder spoor uitgewischt en zij meende dus dat we het nooit zouden weten ― de schok moet erg geweest zijn. Maar zou zij ook niet iets van een opluchting gevoeld hebben, dat zij dit geheim niet mee in het graf hoefde te nemen? In ieder geval is zij met de verzoening (als een verzoening met Pappie beschouwde zij het blijkens wat zij zei: Pappie had een zoon willen hebben om zich te wreken, nu heeft hij een dochter gehad om het te verzoenen) heel blij geweest. Ik heb bij die onopenheid, waarvan ik zei dat ze me verdriet deed, meer gedacht aan latere keeren dat we het er nog eens over gehad hebben. Zij wist dat ik als biograaph graag alles precies wist en ze heeft me dus willens en wetens, om zichzelf te beschermen, maar zeker ook om in mij niet iets open te rijten, een waarheid onthouden. Misschien heeft mijn gezondheid, die ook toen heel slecht was, wel mede een rol gespeeld: zij wist hoe ik het me van Jo had aangetrokken, hoe ik leed onder het toenmalig geknoei van J., zij zal mij (over wie zij steeds in zorg was) niet nog meer te dragen hebben willen geven. Ik kan dat allemaal begrijpen, en toch zijn er twee dingen, die ik niet goed verduren kan: 1o het feit dat zij haar geluk met jou als 't ware verloochende door dat te zeggen van het "plagen", 2o dat er iets dus tusschen Moeder en mij onaf is gebleven.
Dit laatste gevoel heb ik ook eenigszins uit betrekking tot mijn niet-trouwen met Peter: zij hoopte toch wel dat ik het nog eens doen zou; ik had tegen haar gezegd: "ik weet het niet, ik geloof niet dat ik het kan, maar zeker is dat hij de eenige man is , die me in sommige opzichten aan Pappie herinnert ― ik moet het afwachten." Met meer verwachting ervan dan ik had, is zij gestorven en nu doe ik het niet ― dat is iets dat me wel eens dwars heeft gezeten. Je zult zeggen dat de remedie in "Thea zal een goede vrouw voor je zijn" voor de hand ligt!
Eigenaardig dat je in mijn moeilijkheid niet kunt komen. Begin October schreef je: "cardinale vraag, wat is je bekend" enz. Waarom was dat een cardinale vraag? Je kon niet denken dat ik nog een grief tegen je had, na al die jaren van vriendschap. Wat kan dan je gedachte geweest zijn? Het is van mij geen "intellectueel concept", het is een beeld. Dat beeld heb ik met Anny niet; was dat het geval, dan was het een kwestie van jalouzie, maar daar heeft het niet mee te maken. Het heeft iets tegen de borst stuitends dat een man een moeder en een dochter beide liefheeft; dit is een te sterk woord, iets een beetje griezeligs, vind ik, niet leelijk, maar ook niet lief. Ik geloof niet dat je het moet afmeten naar je eigen gevoelens in deze; de verhouding van ieder van ons tegenover het geval heeft geen punten van overeenkomst.
Hoe kon je zoo onvoorzichtig zijn (toen, in Aug. '17) op het perron te komen in den Bosch of in Helmond, toen J. en ik doorgingen naar Eindhoven? J. heeft dat heelemaal overstuur gemaakt, zoo erg dat zij bij Tante Marie 's nachts een plasje in haar bed deed, terwijl ze al 12 jaar was (wat haar als heel vernederend is bijgebleven). Moeilijk om te weten hoe impressionabel kinderen zijn.
Vond je het niet vreeselijk om Pappie niet meer te zien? Heb je niet overwogen hem voòr zijn dood nog eens te schrijven? De strekking van je vraag "in hoeverre strekt zich de verzoening uit tot mij" begrijp ik niet precies. Bedoel je of ik het je vergeven heb? Als iets voorbij is, vind ik het vergeven nooit moeilijk. Pas als een fout voortduurt, d.w.z. zich altijd herhaalt, wordt het lastig. In zekeren zin is dat hier het geval, omdat je geen berouw hebt en daardoor de zaak tot op zekere hoogte bestendigt. Maar het ligt toch te ver achter ons om het niet allang vergeven te hebben. Dat was in '39 al gebeurd, anders was ik niet bij je gekomen.
Vrijdag 15.
Ben je naar het kerkhof vandaag? Ik zou er ook wel heen willen.
Er was geen brief van je vanochtend. Mag ik den brief van v. Eugen nog even houden? Ik wou hem aan J. laten zien. Zij heeft een onaangename associatie met v. E., doordat iemand die haar kwaad gezind was tegen hem leelijke dingen over haar verteld heeft. Daarom moet ik oppassen met zijn naam te noemen, maar omdat zijn brief toch werkelijk ongewoon is, wilde ik hem toch graag laten lezen als ik denk dat de sfeer er gunstig voor is.
Hierbij de vragenlijst. Je moet onderteekenen. En schrijf dan even bij vraag 7 wat je jaarlijks van het Consulaat krijgt. Wil je Donald nog tot je gezin rekenen? Ik hoop dat de aanvraag bij de Ned. Bank niet te lang duurt.
Tot morgen lieve Matthijs, je heerscht als souverein in me. je
Thea
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA