MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460212 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 12-13 februari 1946

Louveciennes

12 Febr., 's avonds

Thea, mijn Thea,

Vanmiddag in den tuin gesprokkeld. Dat is voor mij de goede kant van zware stormen; de wind schudt voor enkele weken aanmaak-hout uit de bomen, en ik heb 't voor 't oprapen. Ondertusschen op mijn dooie gemak naar de vogels geluisterd. Heb je ze al gehoord bij jullie dit jaar? Zij zingen reeds de lente. Alle geluid, aan 't einde van den winter, hernieuwt, herrijst. Nog vóór het licht, nog vóór 't ontwaken van wat groeit. Heb je 't wel eens gemerkt, goed bemerkt? De vogels weten 't eerst dat de hemel en de aarde gaan veranderen. En zooals ze dat zeggen! Zooals ze met een enkelen toon aanduiden dat de ontelbare dingen in de lucht kleuriger worden, donziger, glanzender, gezelliger. Het luwe, wijde, ruime dat reeds klinkt uit zoo'n toon, als 't nog nergens is om je heen. Die zang niet enkel door je huid te laten ritselen omdat hij zonnig en vroolijk aait, maar zijn klank en taal te begrijpen, maar te lezen tot in het kleine hart van den vogel op welk blij vermoeden hij antwoordt, en als je zijn klank en taal verstaat, om dan in jezelf te zien, je in jezelf te vergewissen dat je ook zoo'n afspraak hebt met iets dat komt van achter die boomen en heuvels, van over die vallei waar een trein fluit, van over die stuivende wolken, dat je 't zelfde vermoeden hebt van blijheid, warmte, bloemen, zon en loover, welke naderen, welke er reeds zijn omdat ze in je zingen; en dan je eigen stem daarop te hooren antwoorden: Thea.

Geef me een zoen, liefste, voor dezen middag,

en slaap lekker, knus.

13 Febr. 1946

Woensdag

Hoe meer ik het analyseer (ik luisterde vanochtend weer) hoe exalteerender het op me werkt, dat lente-gezang der vogels. Ik zou er tien pagina's over kunnen pennen. Je zult zeggen: "doe 't". Maar, liefste, dit màg niet. Want dan zou ik litteratuur moeten maken. En in mijn schrijven aan jou mag zich geen oortje litteratuur, fictie, phantasie binnensmokkelen. Ik mag je niets zeggen dat ik niet totaal verantwoorden kan en doen kan. Daarmee "staat of valt" mijn heele "systeem”, dat gebouwd is op innerlijke realiteiten. Ik vraag me voortdurend af, terwijl ik je schrijf: "is het exact wat ik haar zeg, is het volkomen waarachtig?" Ik mag noch jou, noch mij iets "wijs-maken", iets voorgoochelen. Al wat ik je zeg moet precies zoo zijn gelijk ik het je zeg, en ik mag je niets zeggen wat niet is.

Dezen ochtend, voor 't eerst sinds vele post-dagen, geen brief van je. Ontberen voor me en gemis. Rien à faire. Je t'aime. Ik vlieg naar je toe. Je dit zeggend vervoer je mij, als dat hernieuwend geluid.

Over de wordingsgeschiedenis van den ring ken ik weinig bijzonderheden. Hij dateert van de vroegste, prehistorische oudheid. Hij is zonder twijfel een symbool van gebondenheid, geketendheid, onderworpenheid, slaverij, of men hem droeg aan den enkel, aan den pols, in het oor, in den neus, of aan den vinger. Ik weet alleen dat de ring-met-een-steen-erin mythologisch afstamt van den titan Prometheus, die den eersten mensch modelleerde uit klei, en hem begiftigde met een vonk van het goddelijk vuur, ontstolen aan den Wagen van de Zon, waarbij hij geleid werd door Minerva-Pallas Athene, godin der wijsheid. De afschuwelijke Zeus was op dien mensch jaloersch en wilde hem vernietigen, maar Prometheus wist hem te overreden zijn werk te laten leven. Prometheus, die twijfelde of Zeus de eer verdiende welke hij opeischte, besloot hem op de proef te stellen. Hij doodde twee stieren en ontvelde ze. Onder het vel van den eenen verborg hij de beenderen, onder het vel van den ander verborg hij het vleesch en het merg, en toen liet hij Zeus kiezen. De affreuze Zeus koos per ongeluk de drooge beenderen! Woedend. Hij wilde zich wreken op Prometheus en gelastte Vulcanus om Pandora te fabriceeren, de eerste vrouw, aldus genaamd omdat zij van de goden alle goede gaven ontving. Van Zeus echter kreeg zij haar Doos. Maar niet Prometheus liep daarin; doch zijn broer Epimetheus, die de doos opende, waaruit een wolk van rampen en kwalen ontglipte over de aarde. Toen Epimetheus ze sloot bleef er op den bodem der doos niets over dan de Hoop. De afzichtelijke Zeus achtte zich daarmee niet genoeg gewroken. Hij liet Prometheus door Geweld en Kracht ketenen op een top van den Caucasus, waar een gier hem gedurende 30.000 jaren een lever afknaagde die altijd hergroeide. Maar Prometheus, de "voorziener", bewees aan Zeus een dienst. Hij waarschuwde hem dat, als hij trouwde met Thetis, er uit dit huwelijk een zoon geboren moest worden die hem zou onttronen. (Misschien was die zoon nog erger dan Zeus?!) Om hem daarvoor te beloonen bevrijdde Zeus Prometheus. Doch daar hij gezworen had dat Prometheus tot in lengte van dagen geketend zou blijven aan een rots, en daar hij zijn eed niet kon schenden, verplichtte hij Prometheus om eeuwigdurend aan den vinger een ijzeren ring te dragen, waarin een stukje steen bevestigd was van dien Caucasische berg! – zoo is de eenige mij bekende oorsprong van den ring. Hij symboliseert een verfoeilijk onrecht. (Tijdens zijn oorlog tegen de Reuzen was Zeus reeds ter overwinning geholpen door Prometheus. Tot dank hiervoor verjoeg hij hem uit den Hemel, verbande hem naar de leege Aarde, waar de Titan, moederziel-alleen, den mensch schiep.)

Het lijkt me evident dat de ring dien Anny mij wou geven, een Teeken was van mijn verbinding aan Anny. De gedachte dus, welke altijd gehuisd heeft in mijn diepste bewustheid, kon niet anders zijn dan deze: De middelen ontbraken op het gestelde uur aan Anny om een nog-immaterieelen wensch te verwerkelijken in het materieele, om haar Gedachte te realiseeren, te materialiseeren. Dat feit was er, – om zoo te zeggen veroorzaakt door een geheimen Wil, (een groot aantal van factoren.) Of zij dat geld ergens geleend, of zij mij dat geld had terugbetaald (wat mij weinig schelen kon, daar zijzelf "een schat" was) dat feit bleef. Voor mijn verborgen begrip had de verbinding van mij met Anny een mysterieuzen hinderpaal gevonden op het materieele plan, en had zich daar symbolisch niet effectief kunnen voltrekken. Ik vroeg mij dus: Wat beduidt, waarmee correspondeert op het immaterieele plan deze zeldzame verhindering. – Je ziet, toen ik dertig was dacht ik reeds danig na, en trouwde niet te vroeg! Ik had ook al heel wat te vertellen. Maar zulke overwegingen kon ik Anny niet meedelen; zij zouden haar noodeloos verontrust hebben, daar "het feit" niet meer veranderbaar was. Ik heb uit dat feit geen enkele conclusie getrokken op het materieele plan en ben Anny scrupuleus trouw geweest. Tot 17 Sept. 1945. Waarvan is dit feit de figuratie in het immaterieele, op het plan van den geest? Ik weet 't niet. Ik kan slechts luisteren en gehoor geven.

Vindt je dit "vèr-gezocht"? Ik heb nooit anders kunnen handelen. Mijn heele leven lang. Dit belet me niet realist te zijn. Het is waarschijnlijk het hoogste realisme.

Mijn dochter ontving gisteren een brief van haar Jezuiet. Hij zendt haar naar de Clarissen, wanneer haar directeur de conscience dit approuveert. Deze directeur is een vrij jong, vurig priester, die haar in haar voornemen aanmoedigt. Zij gaat Zaterdag met hem spreken. Zij denkt 1 Juli, of in de eerste week van Juli, bij de Clarissen in te treden. Ik heb dezen datum op geen enkele wijze beïnvloed. Alles moet vanzelf gaan. Op den goddelijken stroom.

Ik denk en zeg: Fais de Théa et de moi ce que tu voudras; et accorde-nous de bien faire ce que tu veux de nous.

Donald gaat vermoedelijk naar bezet-Duitschland, in een rendeerend emplooi bij de Tweede geblindeerde Divisie, waarin hij oorlogvoerde. Ik weet nu waarom hij halsoverkop uit Marseille terugkwam. In een hotel afstappend stond hij plotseling voor een vrouwelijken medeleerling uit zijn lyceum-tijd, die hij sinds uit 't oog verloor. Zij was hem sympathiek. Zij raakte echter op een eenigszins luchtigen weg. Ziende dat het bij hem serieus kon worden, en gedesillusioneerd, nam hij de vlucht en maakte rechtsomkeert. Je ziet, ik kan hem laten begaan.

Je lieve soeverein verbiedt je ten strengste de gedachte dat óók jij wel vóór je 60ste jaar zult sterven. Hij gebiedt je met kracht om elke opwelling die negatief is, die niet blij is, resoluut uit je te verjagen. Je moet gehoorzamen. Doe hem geen verdriet, je lieven soeverein

Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA