MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460123 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 23-24 januari 1946

23 Jan. '46

Lieve Matthijs, Pappie schrijft aan Jo à propos van Durigo: "In de muziek ga je natuurlijk met muzikantinnen om, en zij zijn niet "reiner Geist" dus een beetje alcohol is er altijd bij, zonder dat is er toch geen kunst. Dat is toch het centrum van dit heele leven." Ben jij daar nou te streng voor, voor zooiets? Dat zou ik wel willen weten.

Hoe vind je dit: "Waarom kunnen wij ook niet, jij veel van je man en ik van mijn vrouw houden en daarbij weten of althands meenen te weten, want alles is zoo duister op dit gebied, dat wij nu eenmaal bij elkaar passen als een sleutel in het slot."?

In dat "meenen te weten" herken je mij misschien? Ik heb al eens eerder gedacht: je hebt Pappie toch goed gekend, je moet mijn erfelijke belastheid (die op deze punten nu uitkomt) toch kunnen begrijpen eigenlijk.

Mag ik er nog even op terugkomen waarom ik alles uitgelegd moest krijgen en niets begreep? Je had in je eerste brief na de bevrijding geschreven: "als ik dacht, ik moet dat aan Thea schrijven" etc. Dat dat was de dood van Anny. Dat begreep ik, want dat deed natuurlijk een wonde weer open gaan. Daarna schreef je meerdere malen dat je niet in smart gedompeld was, want dat alles zich na A.'s dood omgezet had in licht. En toch als je dacht: ik moet dat aan Th. zeggen, voelde je smart. Begrijp je dat dat moeilijk was voor me om te begrijpen? Omdat ik onder het dat uitsluitend A.'s dood verstond. Nu geef je aan dat dat een veel ruimere beteekenis: het afscheid voor jou van de aarde. Maar dat was er niet zoo gemakkelijk uit te halen.

Ik had niet vergeten dat je uit de verte mijn letters herkende. Maar dat je verheugd was bericht van me te krijgen na den Hollandsche honger-winter, lag zoodanig voor de hand, dat ik daar geen groote beteekenis aan gehecht heb. Dit is geen flauwe of opzettelijke nuchterheid, want je weet hoe ik in andere, vroegere brieven van je wel degelijk veel van je hart gelezen heb.

Donderdag.

Ja, ik heb je daarmee gewond, met te zeggen dat ik niet wegens jouw muziek jullie geholpen heb, is het niet? Je had liever niet gehad dat ik je op één lijn stelde met andere arme menschen, je had liever gezien dat ik jou uitverkoren had, hè? Tot op zekere hoogte was dat toch wel zoo; in die mate heb ik niemand anders gesteund, hoogstens eens met enkele honderden maar meer niet. Vind je het niet wel begrijpelijk dat zoowel mijn hoofd als mijn hart zich ertegen verzetten om een verschil te maken tusschen een componist en een tramconducteur1 als het gaat om het verhongeren niet alleen van deze twee, maar van hun gezinnen? Ik kan me dus in mijn bewustzijn niets herinneren dat me gezegd zou hebben: deze componist moet geholpen worden – Maar daarom kan er toch nog wel die romantische of mystieke influistering geweest zijn: deze man met zijn gezin moet geholpen worden. En waarom? Omdat hij zooveel van Pappie's muziek heeft gehouden. Ik denk dat dat mijn innerlijke drijfveer is geweest.

Van dien droom, van "antea" had je me verteld, maar ik was het vergeten. Ik denk dat je het goed verstaan had: eerst A. en dan ik. Misschien dat je die melodie nog eens zult kunnen grijpen. Het is heel wonderlijk dit alles.

En wil je nu zoo goed, zoo vriendelijk, zoo lief zijn niet meer te denken dat ik je wil wonden? Het zit 'em er toch alleen maar in dat ik in een intimiteit als met jou niets verzwijgen kan of een andere kleur geven. Kenden we elkaar "geheeler", dan was dat nog eerder mogelijk. Het eenige wat ik nu doen kan en doen moet, is probeeren zoo te worden dat er niets meer in me is (voor zoover dat realiseerbaar is) dat je wonden kan. Ik zal het probeeren. Ik vind wel degelijk dat ik me nog tot iets opvoeden kan, maar essentieel veranderen? Engeljan is een man die à l'improviste leeft; daar maak je nooit meer iemand van die zijn leven in de hand neemt. Of zou hij dat zelf wel nog kunnen? Je sterren, je jeugd, je erfelijkheden, dat zijn toch allemaal vaste gegevens. Je kunt er wel wat aan doen en veel aan doen zelfs, maar toch alleen in zooverre als er in aanleg al kiemen toe aanwezig waren. Het is stom dat ik niet meer weet waarover het ging bij mij: moest ik iets aan- of afleeren? Dat maakt ook nog verschil, dunkt me.

Met de "troost door zelfaanklacht" bedoel ik dit: zoolang je een ander aanklaagt in je binnenste, verhef je gewoonlijk jezelf en kun je niet begrijpen waarom die ander onder de maat blijft. Dat geeft een bitter en een heel eenzaam gevoel. Er is dan nergens troost: Waarom wordt mij dit aangedaan, vraag je je, waarom moet ik lijden. Er is geen uitkomst. Tenzij in de zelfaanklacht. Dan wordt alles ineens logisch, vanzelfsprekend, zinvol. Als je begrijpt dat je tekortschiet, voortdurend, dan begrijp je ook waarom je gekasteid moet worden en den zin van iets inzien beteekent troost. Alleen door dezen gedachtengang heb ik me kunnen helpen in mijn eenzaamheden, als ik met J. in de barre nood zat. Dat kan niet moeilijk zijn om te volgen, dunkt me. Greet, die Freudiaan is, vindt het onzin. Maar daar stoor ik me niet aan!

Lieve Matthijseling, ik heb heelemaal niet gespeeld in Hilversum, het ging gelukkig niet door. Jammer dat je voor niets hebt zitten zoeken.

Straks komt J., ik ga nu dekken voor het souper en zooveel mogelijk lekkere dingen bij elkaar scharrelen. Ik krijg dan straks je zoentje, dat ik hierbij reciproceer!

Dag toovenaar van mij, zal ik "je Thea" vervangen door t.à.t.?! Waar de menschen al niet lichtvaardig mee omspringen! Et quand même

ta Théa

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. De broer van Koos Spruyt (de dienstbode) was tramconducteur.