MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451117 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 17-18 november 1945

17 Nov. 45

Lieve Matthijs, vanwaar komt me toch die geweldige liefde? Ik vind het wel heerlijk, maar ook een beetje om in een hoekje te kruipen, ik weet niet waarom. Ik geef er niet even veel voor terug. Ik weet wel dat je nu leeft en ademt in me, maar ik heb daar niet voor 100 % deel aan, het is voor een groot gedeelte jouw eigen creatie. Als iemand je op een ontvankelijk moment tegemoet getreden was, had je daar ook een zoodanige liefde voor kunnen opvatten, abstract gezien. Ik zeg dit niet om flauw te zijn of om nog meer liefdesbetuigingen van je uit te lokken, maar omdat ik werkelijk het idee heb dat je het je voor een groot deel zelf creëert. Ik was me dat niet bewust, maar het blijkt nu uit wat je schrijft: dat het je allemaal niet kan schelen, – of wij het eens zijn of wij harmonieeren in de belangrijke dingen enz. Het gaat dus niet zoozeer om het object van je liefde, maar om de liefde zelf. het is niet dat ik me tekortgedaan voel (dat zou zoo kunnen lijken), neen geenszins, want het is onbeschrijflijk veel wat ik van je krijg, maar ik constateer opnieuw hoe verschillend wij zijn. Die warmte verwekkende, creatieve vermogens heb ik niet, bij mij gaat alles om de harmonie, de eensluidendheid. Door de geestelijke ineenvloeiing met een ander worden zijn liefdesvermogens pas gewekt. (De verliefdheid staat er natuurlijk buiten.) Ik kan me dan ook niet voorstellen dat ik een man zou liefhebben van wien ik de muziek niet mooi vond. Of juister gezegd: ik kan me het leven met een man, waarvan ik de muziek niet mooi vind, niet voorstellen. Voor mij zou dat een voortdurende kwelling zijn. En jij zegt dat het je niet zou kunnen schelen! (wat overigens niet heelemaal waar kan zijn).

(Ik zit in de pauze van een concert te schrijven: Willem Andriessen – Bachavond, echt wel mooi. Er wordt gebeld, de pauze is om, morgen verder – tot dan liefste) –

Zondag.

Ik heb altijd nog het idee dat ik van iemand houd òm zijn eigenschappen. Ik ben daar altijd om uitgelachen en jij zult het ook wel doen. De verliefdheid maakt je blind voor dit onderkennen van iemands eigenschappen, de hoedanigheden die je eigenlijk niet aantrekken, geef je een andere kleur. Maar dan komt naderhand de teleurstelling en die verdraag ik niet en daarom is het instinct van me om van iemand te willen houden òm iets.

Wat praten we toch, als alle gelieven, oneindig veel over al deze dingen! Inplaats van het te hebben over het aftreden van de Gaulle of de toestand in Indië!

Geloof je niet dat de afstand die ons scheidt ook op het punt van de ruzie een groot voordeel is? Je kunt toch niet iemand over een "misdrijf" van een week geleden 24 uur – of, gezien de stagnaties, e.v. nog langer – met een zwart-op-wit-ruzie opschepen? In werkelijke werkelijkheid is het, denk ik, veel moeilijker om je dadelijk te verzoen, want het is heel waarschijnlijk dat één van beide of alletwee nog iets zegt waardoor opnieuw irritatie ontstaat.

Joanna zegt dat één van mijn grootste fouten is dat ik niet kan zeggen: het spijt me. Ik geloof niet eigenlijk dat zij daar gelijk in heeft. Zij heeft de gewoonte iemand een verwijt te maken over een stommiteit, geen moreele fout dus, maar een intellectueele. Ik vind dat onjuist, ik vind het de vanzelfsprekendste zaak van de wereld dat we elk oogenblik stommiteiten begaan. Je moet daarom toch nog wel zeggen dat het je spijt, want je bent, al was het dan ook buiten je wil om, iemand onaangenaam geweest, maar als de ander met een hevig verwijt aankomt, dan vind ik dat bespottelijk en dan kan ik niet meer zeggen: "het spijt me", want dat klinkt me dan in de ooren alsof ik me voor een moreele fout moet verontschuldigen, die ik niet begaan heb. Eenige malen per jaar hebben we zoo'n ruzie en het is heel gek en deprimeerend dat we ons geen van beiden daarin beteren. Ik zou tegen mezelf moeten zeggen: het is een oogenblik van drift van haar, verzet je er maar niet tegen. Maar zoover ben ik nog niet. Ik heb altijd de intieme hoop dat ik op mijn 60ste wat verder zal zijn dan op mijn 30ste. Gewoonlijk zie je dat de menschen hun kleine fouten nooit afleeren.

Groote ruzies tusschen ons tweeën zien wij altijd (het komt heel zelden voor) in het zelfde gesprek weer goed te maken. Want een toestand van verwijdering kunnen wij niet verdragen.

Anny's getuigenis over de oogen is grappig, n.l. goed-van-pas-komend! Over het effect van jouw dierbaarheden en die van anderen, moet je niet vergeten dat het ging over de lichamelijke gewaarwordingen. In den geest is het effect van de jouwe natuurlijk oneindig veel sterker, daar ik adem en leef met je. Maar in het lichaam vind ik het toch al mooi dat jij op de groote afstand hetzelfde uitricht als een ander die naast me zit. Vind je niet?

De "repliekjes" zal ik nog eens nader bekijken, ik stuur dit nu maar weg.

Tendrement je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA