MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451016 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 16 oktober 1945

Louveciennes

16 Oct. 1945

Lieve Thea, mijn eenige gedachte achter al wat ik doe en denk.

Om je dit waarschijnlijk te maken zou ik een pagina noodig hebben, vrees ik. Maar geen lyriek vanochtend, geen effusies. Doch psychologie, physiologie. Hoe jammer, in dezen ijlen damp van violet die om alle dingen hangt en waardoor ik zie als vanuit een boven-wereldsch venster.

Gisteren verschreef ik me. Ik zei: ik vind niet dat ik haar het had moeten weigeren. Dit moest zijn: ik vond niet.

Me dunkt toch dat ik zonder herinneringen aan te roeren en te laten opborrelen je vragen beantwoorden kan.

Ik had alles nauwgezet gewikt en gewogen. Uit de gegevens welke ik bezat kon ik niet afleiden dat ik D. leed zou berokkenen. Tusschen haar en hem bestond niets meer dan een gedwongen, conventionele verbinding. Ik wilde die geenszins storen. Ik rekende op geheimhouding. Maar zelfs als hij mocht merken dacht ik niet dat het hem smart kon veroorzaken. Ik wist eveneens dat hij haar ontrouw was geweest. Ik vond daarom dat zij recht had. Zij echter was van een alles tartende onvoorzichtigheid. Ik bewonderde dat wel. Het verontrustte en kwelde mij tevens. Pas in November 17 heb ik geweten (door haar) welke pijn hij had. Al dien tijd was de verhouding tusschen hem en mij dezelfde gebleven, ja zelfs veel hartelijker geworden. Ik begon toen na te denken en mij verwijten te doen.

Ik had niet het besef in 1916 dat ik verraad pleegde aan de vriendschap. Ik redeneerde zoo: Sinds zeven jaar zijn D. en ik samen en nog steeds betitelt hij mij in zijn brieven met "Waarde heer V." Ondanks alles wat ons tot elkaar had moetenen kunnen brengen beschouwt hij mij dus niet als zijn vriend, maar als een gewone relatie, gelijk hij er zooveel had. Wat mij buitengewoon ontstelde: eerst in 't voorjaar van 1917 gaf hij mij den naam van vriend. Ik vond dat verschrikkelijk. Maar 't was gebeurd. Ik kon niet meer terug. Ik hield van haar.

Ik had evenmin het besef dat ik ondankbaar was. Hij had mij den dienst bewezen mij bij Wiessing te recommandeeren voor de Groene Amsterdammer. Maar ik had voor hem al mijn vroegere relaties zonder bedenken opgeofferd. Tegenover een mijner helpers in mijn bitterste armoede (Willem Hutschenruyter) was ik zelfs ter wille van D. (die dat noodig vond voor Mengelberg!) een venijnige en doeltreffende campagne begonnen. (Het z.g. Beethovenhuis). Hij had zich nimmer eenigermate bekommerd om wat er in mijn binnenste kon omgaan. Mijn streven naar de muziek interesseerde hem niet in 't minst. Dit deerde mij natuurlijk wel een beetje, doch ik stapte daar gemakkelijk over heen. Toen ik echter beslissen moest en de balans opmaakte scheen het saldo mij 't recht te geven mij quitte te achten en vrij.

(Het exemplaar der Missa raadplegend zie ik dat ik niet heelemaal nauwkeurig ben. Hij schreef daarin: Aan mijn vriend M.V. Oktober 1916. Zonder datum. Maar stellig na den 2den. Het was toen al gebeurd.) Alles gelijk in een ongeloofwaardige roman: Ik hield van haar; zij hield van mij. Zij had de liefde niet gekend vóór 1916. Ik ook niet. Ongelooflijk doch waar.

Dat vuur te dooven, bij haar, bij mij, was een heksentoer. Maar het moest. Ik was opnieuw gesteld tegenover een beslissing. Ik heb toen wederom alles gewogen. Ik heb gekozen. Die fout tenminste heb ik niet begaan. En alles is goed geëindigd. Hij was veel dichter bij haar dan in 1916, dan ooit te voren; zij kwam langzamerhand dichter bij hem. Doch dit kon enkel bereikt worden wanneer wij elkaar nimmermeer zagen. Ik heb mij dus uit haar gezichtskring verwijderd.

Zij had echter een ongewoon psychisch emissie-vermogen (ten minste voor mij) en ik ontving de meeste harer gedachten. Dit heeft voortdurend stoornissen veroorzaakt tijdens het eerste jaar van mijn huwelijk met Anny. Want Anny wist van niets. Zij had wel vernomen en wist dat er een nauwe vriendschap bestond tusschen E. en mij, doch in het absoluut geloof dat zij reeds in mij had alvorens mij te kennen, had zij mij altijd verdedigd tegen kwaadsprekerijen. Zij vertelde mij dat zelf, zoodra wij elkaar spraken. Et tu vois ma situation. Ik kon dat geloof niet verwoesten. Ik zou haar onherroepelijk verloren hebben. Ik kon voor den eersten keer van mijn leven dus niet oprecht zijn. Ik wilde haar tot géén prijs verliezen. Ik heb haar daarom nooit de waarheid kunnen zeggen, hoe gaarne ik dat ook wenschte. Maar Anny, buitensporig fijn besnaard, ving even goed, misschien nog duidelijker dan ik, de psychische emissies op van E. Zij was er niet tegen bestand. Zij had haar vader en alle mannen hun vrouwen zien bedriegen. Zij verfoeide dat, wijl zij haar moeder, die zij adoreerde, had zien lijden. Zij kon niet weten, durfde het niet gelooven, moest het allengs ondervinden, dat ik een quasi-unieke exceptie was in loyauteit en trouw, wanneer ik eenmaal beloofd heb. Hoe moeilijk is alles geweest! Ik heb mij toen nog verder verwijderd. En geleidelijk zijn de emissies geluwd, verzwakt, verdwenen. Doch mijn vrienden vergissen zich. Niet Anny heeft mij geïsoleerd. Tientallen malen heeft zij zich willen "terugtrekken", ondanks haar ware, onpeilbare, absolute liefde voor mij. Ikzelf heb mij geïsoleerd.

Nu mijn eigen psychologie, als antwoord op je brief van 11 Oct.

Ik schijn een mensch te zijn gelijk er niet gefabriceerd wordt in vele exemplaren. Als kind had ik geen der gebruikelijke ondeugden, hoewel ik reeds precies was als nu: brandend. Ik verkeerde daarom in geregelde onmin met mijn toenmalige maatschappij. Bij mijn veertiende jaar (op school) werd een man op mij verliefd en ik op hem; bijna waanzinnig. Het heeft twee jaar geduurd. Ik heb één kus van hem gekregen. Meer niet. Toen ik zestien was (op school) werd ik razend verliefd op een makkertje: ik heb hem niet aangeraakt. Mijn eerste drie jaren in Amsterdam heb ik je toevallig reeds beschreven: zij waren anachoretisch in den volmaaksten zin: ik had honderden bekoringen, duizenden hunkeringen zonder te zwichten. Later, toen ik al criticus was, verliefde ik smoorlijk in een jongen knaap (die waarover je tante sprak, en waartegen je vader mij zelfs waarschuwde, want men zag ons in het Concertgebouw en elders.) Het ging tusschen ons ongeveer als tusschen Alcibiades en Socrates in het Banket van Plato. Ik kon met hem slapen in 't zelfde bed, zonder meer. Ik heb met hem gebroken toen hij een meisje nam! Later, op schildersateliers waar ik kwam, zetten de vrouwen zich om mij uit te dagen op mijn knieën. Zonder eenig effect. Als criticus ontving ik bijna elken dag brieven van verliefde vrouwen. Ik las hoogstens het begin en wierp ze weg! En toch was ik brandend. (Van wanneer had jij dien indruk van brandendheid? dat kan slechts geweest zijn toen je een kleine heks was?!) Ik heb soms gedreigd te vergroven, soms het gewenscht, maar 't lukte mij nooit. Het was niet omdat ik geen geld had, dat ik nooit vrouwen nam. Het was waarschijnlijk niet eens de passie voor muziek of andere dingen welke mij harnaste en zoo compleet afsloot. Ik geloof veeleer dat ik slechts reageer op zeer particuliere radiaties, maar dan ook op de heftigste wijze. Het was E. in 1916 die voor den allereersten keer die totale, onbetwistbare vibratie in mij te weeg bracht. Zonder haar zou ik ze wellicht nimmer gekend hebben. Ik had toen de zeldzaamste droomen op dit gebied. Nooit een menschelijke gestalte. Mijn eersten droom zal ik nimmer vergeten: ik verzonk en stortte mij uit in den kelk eener lotus-bloem van een onbeschrijfelijke aanlokkelijkheid! Hoe is 't mogelijk.

Nu ben jij mijn derde, zeer particuliere radiatie. Maar je zelf-analyse voorspelt me niet veel goeds. Wat moet je denken over mijn brief van gisteren? En hoe kun je me zóó beïnvloeden, zoo naderen, zoo doorstralen en tegelijk ongenaakbaar zijn? Ik vraag me sinds enkele dagen: zou je ongenaakbaarheid mijn boete worden?

Er is slechts één woord in je brief dat mij verheugt: liefste. Maar zeg je het en versta je het als ik, en gelijk ik het je zeg?

liefste

je Matthijs

Nog niet verder dan mijn eerste hoofdstuk. Zou het je wel willen sturen.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA