MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460411 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 11-12 april 1946

11 April 1946

Lieve Matthijs, vandaag heb ik voor het eerst weer met H.E. gewerkt voor den nieuwen opzet: een uitgave van een keuze uit de brieven. Wonderlijk genoeg begon hij met de gedachte dat we alle brieven zouden kunnen publiceeren. Toen we alleen maar fragmenten hadden uitgekozen werd het boek al veel te omvangrijk, en nu dacht hij, alleen omdat de brieven van anderen en de verdere Kroniekmededeelingen vervallen, dat we de brieven integraal zouden kunnen uitgeven! Dat is altijd weer hetzelfde bij hem: de oogen sluiten voor de moeilijkheden in het begin. Gelukkig begreep hij al gauw de onmogelijkheid van zijn idee en toen zij wij gaan kiezen. Enkel brieven, die in hun geheel de moeite waard zijn om af te drukken. We zijn nu tot '92 gekomen. Te overzien hoeveel het wordt is het nog niet, ook doordat het tiksel verschillend is. Als we klaar zijn met het uitzoeken moet alles nog met de origineele brieven vergeleken worden, omdat er nog opengelaten plekken zijn enz.; dat lijkt me een reusachtig tijdroovend werk. En dan de annotaties. Wel een beetje om te zuchten dat we nog altijd zooveel voor den boeg hebben. Maar dàt we nu weer bezig zijn, vonden we alletwee wel een voldoening. (Dit geeft toch geen storingen op het net, hoop ik?!) De brieven van Pappie aan Hol heeft H.E. een tijd geleden te pakken gekregen en hij bracht ze vandaag getikt mee. Ik heb er straks even in zitten lezen en vind ze erg de moeite waard. Het is een heel verdrietige geschiedenis geweest, die breuk na zooveel vriendschap.

Dat over Phidias heb ik nu in rust nog eens overgelezen. (J. was in Hilversum vandaag en eet in de stad; ik gaf les tot 6 uur, heb wat gegeten, de krant gelezen, Hol gelezen, jou geschreven – nee, eerst nog een pakje gemaakt – jou nog eens gelezen, alles heel rustig dus). Je hebt gelijk, het is wonderlijk dat de muziek zoo afhankelijk is van de stof. Beethoven zou waarschijnlijk in een andere periode van de geschiedenis iets anders zijn geworden, zou het niet? Als je eenmaal groot bent, vorm je wel de een of andere materie met je geest, denk je niet? Ga je dit probleem ook in je boekie, je mystieke boekie, behandelen? Ik ben er vreeselijk benieuwd naar. Maar je krijgt het niet met 1 Mei af, hè? Wat denk je: – sorry dat plotseling hierop overspring – zou van Eugen zijn f 200,- ook mogen sturen? Ik denk het haast niet, ik denk dat f 200,- het maximum is. Het eenvoudigste lijkt me dan dat ik doorga met het te sturen, omdat de Kas-Vereeniging dat nu eenmaal verzorgt, en dat v. Eugen mij zijn f 200,- stuurt, waarmee ik het huisje kan betalen en een spaarvarken mesten. Heb jij hier al over gedacht? We kunnen ook probeeren of het hem lukt zijn geld oòk overgemaakt te krijgen. Hij zal je er waarschijnlijk wel over schrijven, hoe je het hebben wil – het zou immers 1 Mei ingaan, is 't niet?

Ik zal nu maar eens naar Greet gaan kijken; sinds Peter weg is, is zij ziek en onderwijl verhuist haar moeder, de matten worden onder haar bed weggetrokken en als het bed nu ook weggesleept wordt, wat dan? Het is een hopelooze situatie daar. Zij zegt het niet, dat haar hoop ineengestort is, maar ik vermoed het.

Vrijdag

Ik ben niet naar Greet gegaan, er kwam een aankondiging van een interlocale telephoon en toen ben ik rustig gaan stoppen. J., die vanuit Hilversum even naar Utrecht was gegaan, zei dat Engeljan zoo hard aan 't werk is nu – hij heeft een opdracht voor een tooneelstuk – dat hij haar met Paschen niet gebruiken kan. Dat plannetje, dat ik gisteren opperde; of jij soms hier kon komen, vervalt dus.

Ik kreeg vanochtend 2 brieven van je. Die laatste was vroeg gepost omdat je naar Lia ging en daardoor zit ik nu morgen, op Zaterdag nog wel, zonder "brood" – – – Zoo krijg ik mijn trekken thuis!

Is dat waar dat je denkt mijn poort gesloten te vinden? Nee hè, dat kwam alleen maar doordat die brief van 5 April niet bijtijds was aangekomen, dat je zooiets zeggen kon. Ik ben volkomen open met je. Het verschil tusschen jou en mij, tusschen jouw en mijn omstandigheden, is alleen dat A. niet meer leeft en J. wel, zoodat wij voortdurend in het dagelijksche te maken hebben niet met jouw verleden, maar wel met het mijne. Wat weet ik van jouw leven met A.? Niets. Ik zou ook wel kunnen zeggen dat "slot en grendel mij den toegang beletten". Die brieven van 28 en 29 Maart zou ik nog eens moeten overlezen om te weten waar ik die nostalgie uit opgevischt had; het zal er wel duidelijk in te lezen zijn geweest en het was ook heel begrijpelijk: je had je al twee dagen goed gehouden, terwijl Peter hier logeerde, en den derde kon je wel eens een beetje inzakken. Jij dacht, dat ik dien 2den Maart Peter geïnviteerd had, is 't niet? Ik heb er niet op geantwoord, toen je het me vroeg, omdat ik het totaal niet meer kan reconstrueeren. Ik ben altijd dadelijk alles weer vergeten: als je me zegt dat ik je plezier heb gedaan met een paar regeltjes op die of die dag, dan weet ik in geen veld of wege wat dat was. Dat je ziek kon worden, daaraan heb ik geen oogenblik gedacht (behalve dat iedereen op ieder moment ziek kan worden). Ik ben niet gewend in die mate ziekte als een geestelijk verschijnsel te beschouwen. Ziekte is voor jou iets heel ergs, voor mij is het de gewoonste zaak van de wereld, ik ben een zoo groot deel van mijn leven ziek geweest, dat ik het nog ongewoon vind om niet ziek te zijn. En waarom zou jij ziek zijn geworden? Ik vertrouwde erop dat je de logeerpartij van Peter aan zou kunnen. Ik vond dat dat zoo hoorde en ik verwachtte het van je. Toen ik over het gemis aan vertrouwen bij Peter schreef, bedoelde ik niet dat degenen die een religieuse opvoeding hebben gehad, dat vertrouwen wèl zouden bezitten, maar omgekeerd, dat het, als je geen religieuse opvoeding hebt gehad, veel moeilijker is je dat vertrouwen eigen te maken. Ik geloof toch wel, al is het een geschenk, dat je je het vertrouwen ook verwerven kunt en het kunt laten groeien. Ik kan dat aan mezelf constateeren; ik heb het niet van huis uit zoo heel sterk, ik heb er aan gewerkt.

Vind je dat ook alweer een heel klein gemoedsbewegingkje, dat waar-voer-je-me-heen? Je moet een bril opzetten, geloof ik, eerbiedwaardige grijzaard! Verbaas je niet als je er een aantreft in een pakje, ik moet daar een eind aan maken, aan die slechtziendheid! Alvast op ieder oog een zoen van je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA