Marie van der Kaaij
aan
Matthijs Vermeulen
Haarlem, 25 juni 1966
25-6-'66
[aanhef ontbreekt]
Met groot leedwezen vernam ik kort geleden van M'heers ziekte en opname in een ziekenhuis. Helaas weet ik nog niet in welk ziekenhuis, anders zou ik zo graag een kleine attentie daarheen zenden.
Wat heb ik de loop van de tijd, als zovelen, genoten van uw rijke geestesgaven en van Uw milde persoonlijkheid. Het éen zowel als het ander heeft mij steeds dankbaar gestemd, omdat ik de weldadige ervaring had bij elk muzikaal of literair werk van U: dit is een kunstenaar van het zuiverst gehalte, nl. éen die altijd het allerbeste en ook uitsluitend dat, van zijn kostelijke geestelijke bagage wegschenkt en allen die willen, gul laat meegenieten van zijn persoonlijke rijkdom.
Behalve dit alles, hebt U, M'heer en Mevrouw zo dikwijls geheel per verrassing mij groot genoegen gedaan. Deze dingen vergeet ik niet en contact met U gehad te hebben via werk en correspondentie, is mij een kostbaar bezit, dat nog steeds aangroeit.
Is het wonder dat mij dikwijls het verlangen opkomt, U persoonlijk eens te begroeten, niet het minst nu tijdens deze ziekteomstandigheden. Weet U nog wel dat U mij, jaren geleden, na copiëring van een partituur een verrukkelijke taart stuurde? Een andere keer een reusachtig chocolade-ei? om niet te spreken van de waardevolle correspondentie en zelfs nu kort geleden nog een kostelijk boek, waarvan U de auteur bent?
Mag het U gegeven zijn nog weer te herstellen zo God het wil en door Uw aanwezigheid een sterke tegenstelling aan te tonen van het vele dat de mensenmaatschappij aan mindere kwaliteiten biedt.
Van harte beterschap en het allerbeste U toegewenst met vele hartelijke groeten en alle hoogachting
Uwe
M. van der Kaaij
alleen in transcriptie bewaard gebleven