MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460302 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 2-3 maart 1946

2 Mrt. '46

Hè, hè Matthijs, dien vreeselijken dag hebben we achter ons. Ik zie niet gauw tegen iets op, eenvoudig omdat ik me niet afvraag of ik iets vervelend vind of niet. Als je je tegenzin in iets gaat bekennen moet je je er weer overheen zetten ― want gebeuren moet het tòch ― en dat kost veel meer krachten dan maar domweg de dingen te doen die je doen moet. Maar tegen dit akelige huisconcert, dat tot mislukken gedoemd was, had ik opgezien. Wij waren ervan overtuigd dat het niet mooi zou zijn en durfden daarom onze vaste klanten niet te vragen. Toch had ik nog wel een stuk of 50 menschen geïnviteerd, maar er zijn er maar 8 gekomen vanmiddag! We hebben het maar op het slechte weer en op de griep geschoven, en die 8 menschen + wij hebben ons best gedaan om de stemming prettig te maken en de recette hebben we natuurlijk aangevuld, maar ze zullen het toch wel katterig gevonden hebben, de arme Loeser1 en zijn vrouw. Het is hun eigen schuld, zij hebben net zoo lang gezeurd tot we ja gezegd hebben. Het ongeluk is dat zij denken dat zij hiermee voor den dag kunnen komen; als zij het alleen uit geldnood deden, kon ik het begrijpen, maar zij gelooven heusch dat het mooi is, terwijl het integendeel zeer erbarmelijk is. Die man wil nota bene absoluut dirigeeren en hij kan een tempo geen 2 maten vasthouden. Als essayist is hij zeèr de moeite waard; gooide hij zich daar maar op, maar hij moet en zal dirigeeren en en attendant 4-mains spelen…

Enfin, het is voorbij. Om ½ 6 gingen zij weg. Toen hebben we met Greet, die een soort toeverlaat was, afgewasschen en daarna gegeten; toen kwam om 7 u. een leerling en daarna heb ik 3 uur zitten borduren aan een zakdoek voor een oude vriendin des huizes, die morgen 80 wordt.2 Zij heeft een gemeenschappelijk cadeau gekregen van al haar vrienden, maar alleen daaraan mee te doen vond J. toch niet leuk, en die is toen een paar dagen geleden ineens ijverig gaan pikken aan die zakdoek, waar we eens in een zomervacantie op reis aan begonnen waren. Er is morgen nog een uur of 2 werk aan; ik ga 's ochtends helpen bij de visite en J. 's middags en zij kan ons gewrocht dan meenemen. Van alle oude "tantes" is deze Tita me verreweg het dierbaarst. Op de meest ingrijpende momenten van ons leven was zij bij ons en voelden wij ons vertrouwd met haar. Toen Pappie stervende was, had Moeder haar gevraagd hier te slapen, opdat zij ons dadelijk zou kunnen wekken als het noodig was en met ons zou kunnen zijn als Moeder al haar plichten te doen zou hebben. En toen Moeder in '27 in het ziekenhuis lag en op den dood was, kwam Tita bij ons, en in Moeder's laatste ziekte mocht Tita altijd even bij Moeder komen zitten, terwijl Moeder niemand meer zien wilde; Tita haalde dan even iets op uit onze kinderjaren en zei op haar puriteinsch-sobere manier iets liefs en dan ging ze weer weg en dat vond Moeder wel prettig, dat vermoeide haar niet. En wij konden altijd een beetje huilen tegen Tita. Dat geeft een geweldigen band en ik zal haar echt missen als zij dood is. Zij is van het zelfde Geuzenbloed als Moeder, een heel buitengewoon mensch.

Het schrijven aan Matthijs begon dus pas om ½ 12 in bed. Wel graag zou ik nu op je brief (26-27) nog ingaan, maar het is verstandiger om te gaan slapen. Zou jij al slapen? Ik kan je ook op je slapende oogen wel een zacht zoentje geven, misschien slaap je wel door en ga je van me droomen, iets heel moois.

Zondag.

De Zakdoek is af en gewasschen en gestreken, en J. brengt hem nu weg.

Orloff is pianist.3 Door te spreken van "innerlijke doelmatigheid" wilde ik een onderscheid maken met de lichamelijke doelmatigheid van een acrobaat. Ik bedoel dit: als je naar hem kijkt en je bent muzikaal, dan verhoogt wat je ziet in sterke mate wat je hoort. Dat is lang niet bij iederen pianist het geval.

Daniel Lesur is hier nog onbekend. Druk jij je ook niet te kort uit als je zegt: "de dissonant moet consoneeren"? Wat dan met de dissonant die dissonant moet zijn? (zie ons gesprek op 25 April '39).

Het grapje van Prokofieff is hier ook uitgevoerd, maar ik ben er niet geweest.

Wat de "inbraak" betreft: er wordt wel gezegd dat we "gedoemd zijn te leven als eeuwig eenzamen", maar er wordt ook oneindig veel tot in ons binnenste binnenste gemorreld, gefreud en geproust ― ik bedoel dat het van mij niet iets bijzonders is, dit gemis aan discretie, aan pudeur is van dezen tijd, iedereen zegt klakkeloos alles en vraagt klakkeloos alles. Voor Holland vind ik het eenerzijds een vooruitgang, omdat de menschen hier tè gesloten waren en er daardoor (nog afgezien van de neuroses) een kille atmosfeer heerschte, maar anderzijds vind ik het een achteruitgang omdat het beetje vormbesef van den Hollander nu heelemaal op de flesch is. Mijn leerlingen durven, ondanks mijn strengheid, àlles te zeggen, ze kennen geen beleefdheid, geen bescheidenheid meer, ze weten niet wat beheersching is, ze houden midden in een stuk op om iets te vertellen wat hun door het hoofd gaat. Het is uitgesloten dat zulke kinderen, als ze groot worden, zoo doen als A. met jou; het zou niet in hun hersens opkomen om iets nièt te vragen of niet te behandelen; ze zien ook nergens wat in, vinden alles heel gewoon, schuwen niets, kennen de huivering niet. De methode is m.a.w. al meer gegeneraliseerd dan je denkt. Maar ik twijfel aan de resultaten op grond van het doorsnee-karakter van de menschen. De inbraken worden wel gepleegd, maar de ingebrokene verzet zich, hij weert af en zoodoende blijft de inboedel zooals hij was. Ik geloof dat het grootste deel van het moderne menschdom meent de openheid, de helderheid te hebben als basis van de liefde. Maar wat is de groote moeilijkheid? Om werkelijk open en helder met jezelf te zijn. Daar is een ruime mate van meedoogenloosheid voor noodig en naar mijn idee lijdt onze eeuw ― het tegendeel wordt beweerd ― aan sentimentaliteit, aan medelijden niet met den evenmensch maar met het eigen ik. De meeste jonge paren, als ze trouwen, gelooven dat ze niet "naast elkaar, maar in en met elkaar leven", maar aangezien geen van beide partijen zichzelf kent, haalt het niks uit. Hoe kan je nu ook, als je even in de 20 bent, jezelf kennen? Ik vind dat iets onoplosbaars, over het algemeen trouwen de menschen veel te vroeg, maar wat dàn in die wilde jaren? Van A. vond ik het wel mooi, dat er geen fout in jou mocht zijn. Ik benijd de eigenschap, waar dit uit voortkomt ― ik geloof dat het de volheid van de liefde is. Mij verlaat het critisch onderscheidingsvermogen nooit en daar is iets doodends in. Ik benijd het, maar ik zou dit, wat zij gedaan heeft, me toch niet tot voorbeeld willen nemen. Weet je, het is me, geloof ik, te Protestant, dit niet willen accepteeren van een fout in iemand. Mij is het onverschillig of iemand zwak is, ik vind het vanzelfsprekend dat iemand zwak is, het eenige wat ik verlang is dat hij zijn zwakheid beseft. Dat zelfde vind ik ook terug in die ruzie met haar dochter (over de gourmandise): zij wilde niet van een onvolmaaktheid beticht worden en zij kon ook niet haar schouders ophalen over een onvolmaaktheid van haar dochter. Het zondebesef is iets waar ik niet buiten kan, en ik geloof dat jij een aardig eind Protestanter bent dan ik en nogal het land hebt aan dat zondebesef, is dat niet zoo? Ik bedoel niet dat je niet streng met jezelf zou zijn, maar het zondebesef is je te weinig Prometheus-achtig, dacht ik. What do you think about it?

Ik ben blij dat de inbraak je geen kwaad heeft gedaan. Dat er plekken waren in je binnenste, die je in het donker liet, had ik me niet gerealiseerd.

Je vraag betreffende het vies-vinden zou ik weer met een vraag willen beantwoorden. Als je vindt niet het recht te hebben iets dat uit God's handen komt vies te vinden, mag je dan wel iets dat uit zijn handen komt weerzinwekkend vinden? (T. Lud) Ik vind dat een intellectueele overweging om "overal zijn vernuft, zijn wijsheid etc. in te bemerken". Er zijn nu eenmaal verschillen tusschen mooi en leelijk, vies en niet vies. "Deze zaken" worden gewoonlijk bij ieder ander als vies beschouwd en bij de beminde niet. Dat is een subjectieve waardebepaling, die ik zoo noodig wel wil overnemen, maar objectief zìjn ze vies.

Weet je dat Moeder tegen J. en tegen mij (tegen ieder apart) gezegd heeft "het schijnt dat er vrouwen zijn die in de vereeniging met den man een genot vinden"? Dat was na "het jaar geluk". Zij was van een groote pudeur van huis uit. Bij een dokters onderzoek kon je dat zoo merken. Zijnde van een jongere generatie heb ik dat niet zoo sterk, maar ik heb toch zeker wel van haar (en van Pappie) geërfd om niet door deze zaken aangetrokken te worden. Minachten doe ik ze niet, dat zou al te gek zijn.

Zou niet "leep" een vriendelijker woord zijn dan "sluw", en Lepelaar een mooi pendant van Pijpelaar? "Lèpelaar en Pìjpelaar, die zàten op een hèkje", ça te dit qu. chose? A bientôt, à demain, à tout à l'heure,

ta Théa

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Bedoeld is de musicograaf Norbert Loeser (1906-1958).
  2. Dit is Eveline Jas (ook wel 'Tita'genoemd).
  3. Dit is Nicolai Orloff (1892-1964).