Matthijs Vermeulen
aan
Eduard van Beinum
Laren, 19 februari 1959
Laren (N.H.)
Drift 45
19 febr. 1959
Beste Eed,
Hierbij krijg je mijn Zesde Symphonie. Een week later dan ik gewild had.
Het eerste wat ik nu denk is "Möge sie Gnade finden", zoals na zijn Achtste de brave Bruckner schreef, met wie die vervelende kerels van critici mijn lotgeval zo dikwijls vergelijken.
Het tweede wat ik denk is: Daarmee scheep ik die goede, beste Eed dan toch maar weer mee op. Al de moeite, last en zorg die ik hem daarmee weer op de rug laad. Maar ja; hij moet dat in 's hemels naam ook maar over hebben voor onze Lieve Heer (la-do-ré) die wou dat hij een groot dirigent was, en dat ik iets anders maakte dan de anderen.
Het derde wat ik denk is: Wat zou het me plezier doen als die brave Eed in mijn symphonie juist genoeg vond wat hem bevalt, wat hem de moeite loont, en zelfs een beetje meer, want dat was mijn bedoeling, dat [het] hem gelukkig maakt au fond, als hij ermee bezig is.
Dan waren alle wolken weg, voor jou, en voor mij.
Moge het zo zijn.
Ik herinner me nog altijd dat je in de week van de repetities mijner vijfde symphonie mij eens onverwachts aan de telefoon haalde om mij te zeggen dat je vertrouwen hadt gekregen in het werk.
Jij, die voor mij als 't ware de Muziek bent in eigen persoon! Wat een pak ging er toen van mijn hart.
Het ontbreekt me niet aan dankbaarheid voor je, beste Eed,
je vriend
Matthijs.
Om niemand van de jury te prikkelen van de Prof. van der Leeuwprijs, schreef ik in het manuscript (dat gefotografeerd moet worden) nog niet dat de symphonie voor jou gecomponeerd is als getuigenis mijner bewondering.
Aan een kleine concessie kan men af en toe niet ontkomen.
Vergeef me ook dat maar!
Veel hartelijks van ons beiden aan Sepha
brief en concept
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA