Eduard van Beinum
aan
Matthijs Vermeulen
Pittsburg, 1 februari 1956
1 Febr. 56
Beste Matthijs,
Het spijt mij oprecht dat ik je zoo weinig zie en dat we haast geen contact met elkaar hebben. Ik vond je stuk over de zesde Mahler grandioos. Precies in de roos, jammer alleen dat je nergens schreef, dat men Mahler absoluut niet kent, als men deze symphonie niet zou kennen. Voor mij is Mahler geen Christen − hij sleept je hier oprecht in de hel: ik kon en wilde en moest deze symphonie uitvoeren, omdat ik bezeten was van deze partituur.
Misschien het meest persoonlijke stuk dat hij ooit geschreven heeft, met weglating van alle valsche schijn. − Je verwijten aan mijn adres zijn geloof ik niet rechtvaardig. Waarom niet even geïnformeerd (niet bij mij) Ik heb L.A. geaccepteerd − ik zal niet méér weg zijn, dan ik altijd geweest ben.
Ik behoud het recht mijn contract met L.A. te verlengen zoolang ik wil − een prettig gevoel voor mij − ik kan belangrijker werk doen als ik een paar maanden achter elkaar een orkest in mijn handen heb dan van hier tot gunder de wereld door te jagen, en overal een paar stukken te "vertoonen". Buitendien kan ik net zoo goed eenzaam zijn onder de Cal. zon dan in ons Amsterdam!
Kijk s.v.p. voordat ik terug kom het begin eens rustig na van je 2e symph. Ik bedoel de contrabaspartij. Hoe moet ik al die kleine kriebeltjes tot klinken brengen als de heeren van het H.F. je symphonie accepteeren. Ik heb het hier op een bepaalde manier toch wel leuk gehad. We worden schandelijk verwend − speciaal in L.A. − had overal een prachtige ontvangst; het is, zelfs voor mij, nog steeds plezierig eens over je hoofd geaaid te worden, en te bemerken dat je nog vele menschen gelukkig kunt maken − Jammer dat jij er niet meer bij behoort.
Groet Thea recht hartelijk van Sepha en mij − vergeet je dochter niet – en jij ouwe zondaar − een stevige poot van
als altijd
je
Eed.
louter in transcriptie overgeleverd; het tiksel is niet bewaard gebleven