MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19450819 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Laren, 19 augustus 1945

19 Aug. '45

Beste Matthijs, op 13 en 14 Aug. heb ik je brieven van 28 Juli en 3 Aug. ontvangen – dat gaat dus al mooi vlug. Wat je schreef over het moed-verliezen vind ik heel mooi. Heelemaal aansluiten bij wat ik laatst schreef over Arnhem, deed het niet. Jij had namelijk in je brief daarvoór geklaagd over materieele dingen: over de censuur, over de brandstoffennood, over den zwarten handel. En omdat er hier in het Westen van het land ook zoo onbeschrijflijk gejammerd wordt over zulk soort dingen, vond ik er toch iets moois in, in dat nièt-den-moed-verliezen van de Arnhemsche bevolking, omdat die menschen toch àl hun bezit kwijt zijn en het bezit toch juist datgene is wat in de heele materialistische manier van leven de grootste rol speelt. Dat de groote massa den moed zou hebben om den moed te verliezen, dat is iets dat je haar niet kunt zŭmŭten. Het is ook niet waar dat die massa niet zou durven, maar wel zou willen een kreet van zelfaanklacht uitstooten – zij heeft er geen idee van, dat er iets hapert aan onze samenleving. Als "de groote man" maar niet altijd "vrijuit gaat" en "de kleine man" maar zooveel mogelijk zijn natje en zijn droogje krijgt, dan is de groote hoop tevreden. Van die menschen is niets te verwachten, zij weten niet wat strijd is, wat voor en tegen is, wat een overtuiging is, wat gemis aan overtuiging is, zij kennen alleen het "automatisch moeten", zooals je zegt. Daarom valt het me van ze mee dat ze niet klagen over het verlies van hun bezit; maar een kreet – nee, die zou van ergens anders moeten komen, en het is inderdaad wel vreeselijk dat die van nergens komt. Ontzaglijk ergerlijk was in het begin van den oorlog de mentaliteit van Rotterdam, waar men "weer aan den slag ging", "de handen ineensloeg" etc. Wat al collaboratie met die schoone leuzen gedekt werd! Maar kan je de menschen voor een gat laten staan, moet je ze niet, als ze den moed zouden verliezen, ergens anders weer een moed vandaan laten halen? Het Christendom moèt die kracht in zich hebben, om dat gat op te vullen, maar de verkondigers van het Christendom zouden die zèlfde kracht moeten hebben. Voor de jeugd is, dunkt me, de moed verliezen, d.w.z. het partij kiezen tegen alles op deze aarde, iets onmogelijks, het jeugdig élan en het jeugdig idealisme verzet zich daartegen. Op de slachtvelden wordt niet heelemaal alleèn met "automatisch moeten" gevochten, maar ook wel met idealisme – denk aan Josquin – en dat idealisme hoort ook weer tot de schoonheden van deze wereld. Of vind je dat niet? Jouw standpunt is vanzelfsprekend hooger – maar je hebt er een afstand voor noodig, die de jeugd, (die de wereld toch steeds weer maakt), niet bezit. Ook zelfaanklacht is gewoonlijk vreemd aan jonge menschen, geloof je niet? Dat is overigens geen reden, dat de ouderen niet zouden moeten waarschuwen en aanklagen. Maar ik ben het met je eens, dat, wanneer jij in dezen geest in een krant zou schrijven, niemand je zou begrijpen, op een dood-enkele na. Onlangs heb ik het ook te kwaad gehad, toen ik moest vergaderen met een aantal musici, daar werden steeds plannen beraamd hoe "het muziekleven zoo gauw mogelijk weer op gang zou kunnen komen". "Hèt muziekleven" – wat is dat, als het geen goed muziekleven is? En wat is: "weer op gang"? Als ik dat vroeg, keken de anderen me ongeloovig aan en gingen door. Dat is, op het terrein van de muziek, hetzelfde: de brave lieden hadden ook den moed niet verloren!

Jij moet dat doen, tòch ook, op een hooger plan: "zingen alsof er niets gebeurd is". Heb je last van zelfverwijt? Dat is heel vruchtbaar, denk ik.

Ik durf niet nog meer blaadjes vol te maken, anders schreef ik nog over je anderen brief en over het akkertje langs de tuin en den man, die aan het zaaien is. Een andere keer dan maar!

je Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA