MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19440411 Matthijs Vermeulen aan Thea en Joanna Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea en Joanna Diepenbrock

Louveciennes, 11/13 april 1944

Louveciennes

11 April 1944

Beste Thea, Beste Joanna,

Hoe treffend en volledig, alles wat je schrijft over Koosje-zaliger gelijk wij in Brabant zouden zeggen. Er zijn een hoop menschen die beweren dat men in een schelp het suizen hoort der zee, als men ze aan het oor houdt, maar ook dat is niet waar. Ik heb 't dikwijls geprobeerd, zelfs van 't eene oor naar 't andere. Zoo behoorde Koosje tot de "eenzaamheid" van jullie en het zal je menig maal verbaasd hebben hoe een wezen met goede hoedanigheden, dat zoovele jaren met je leefde, zóó zelden iets in hoofd of hart had wat eenigszins correspondeerde met je en dat zoo geregeld rakelings aan je voorbijging. Dat is een van de raadsel die door de ondervinding hoe langer hoe ontmoedigender worden. Hoe sterker men bewogen wordt door wat men zou willen meedeelen, of hoe meer het zou opluchten als men het kon uiten, des te harder men tegen de lamp loopt. Geen contact schijnt mogelijk dan met een geweldigen omhaal van woorden, waarmee men niets bereikt dan dat zij het gebrek aan onmiddellijke aanvoeling nog onderstrepen, dat zij 't plezier van het contact bederven, dat zij op den duur alle lust in contact doen verliezen. Zelfs niet met de uitgezochtste teekens als muziek, kleuren, lijnen, woorden-rythmen, waarop men maanden ploetert om ze zoo welsprekend mogelijk te rangschikken, kan men zich een beetje verstaanbaar maken, of eenige zekerheid bezitten dat men juist verstaan wordt. Ieder van ons woont op den bodem van een afgrond, en in ieder van ons, ook in de grofst bewerktuigde waarschijnlijk, roept in vele jammerlijke of gelukkige minuten iets naar boven wat nimmer gehoor krijgt. En we blijven altijd wachten, hunkeren, naar het antwoord dat niet komt. Het is wellicht de universeele drang naar eenheid die zich aldus in ons openbaart. Maar waren er tot dusverre reeds twee gelijkgestemde afgronden? Zijn ze bestaanbaar? Als ze er waren, hoe lang bleven ze gelijkgestemd, gegroeid als wij zijn uit zooveel ontelbare invloeden en zoo verschillend reageerend op een zoo oneindig aantal factoren? Het brave Koosje had ook haar afgrond en stellig schreeuwde hij voortdurend omhoog. Maar zij had haar afgrond willen hooren weerklinken in jou en daarom begon zij steeds weer met haar eigen geschiedenissen. Wij zijn allen dezelfden, elk op ons eigen plan! En een simpel wezen als zij is stellig veel gecompliceerder dan wij, die tenminste de letters kennen van ons geheimslot en die met de rede het onbewuste een beetje leerden regelen. Niets trouwens is moeilijker en omslachtiger en ook gevaarlijker, dan om zulke stille wezens als Koosje vanuit hun diepte tot spreken te brengen. Zij hebben zulke massa's nimmer gebruikt gevoel. Zij zijn zoo ongewend om hun innige gevoelens te gebruiken. Het dierbaarste is hun nimmer helder. Zij zijn zoo onhandig in hun beste bedoelingen en dikwijls zoo extravagant. Ik heb duizenden keeren deze ervaring opgedaan met mijn eigen moeder met wie ik mij zoo uitstekend verstond zonder woorden, die zich zoo gemakkelijk verplaatste in mijn geest, tot in de intiemste kronkels van mijn geest, en die daarvan geen zier kon uitdrukken in woorden, die dat niet eens gedurfd zou hebben. Alleen met enkele zeldzame stembuigingen wist zij dat af en toe herkenbaar te maken en dan nog alleen begrijpelijk voor mij. Troost je dus als je zoudt willen betreuren dat er tusschen jullie en Koosje zoo weinig directe gemeenschap merkbaar was. Het is je goed en lief hart dat je dien wensch ingaf tot het onmogelijke. Zooals je goed en lief hart haar het graf had willen bezorgen dat zij verdiend had na zooveel jaren doorgebracht naast je vader, in een zwijgend, plechtig huis (hoe eigenlijk zijn je jeugd-herinneringen van de stilte die heerschte rond je vader?) na zooveel aanhankelijkheid, raadselachtige aanhankelijkheid welke dat veronderstelt, en die zij nimmer vermocht noch gedurfd heeft te zeggen. − (Ja, de menschen met hun "klassen" van trams, treinen, schouwburgen, huwelijken, begrafenissen en kerkhoven! Dat hoort onder de dingen waarvan ik het denken geschrapt heb. Want zoodra men den wrevel een pink zou geven is hij in staat zich meester te maken van alles.) – 13 April. Hier is een hiaat, op advies van Anny.

[pagina aan de onderkant afgeknipt]

Meer dan een etmaal heb ik noodig gehad om ertoe te kunnen besluiten, zoo weerspannig is dikwijls de gedachten-mechaniek om zich te laten plooien door consideraties. Men zou mij even goed kunnen vragen om door den regen te gaan zonder nat te worden. En toch moet het. Eigenlijk heb ik dezelfde sensatie (doch niet om jullie; geen misverstand in 's hemels naam en grappen op een stokje!) als toen ik voor de krant werkte. Elken keer had ik een verwoeden lust om een onderwerp te nemen dat niet in de kraam te pas kwam en moest daarmee vechten tot den avond. Hoe functionneert dat bij jullie? Meen echter niet dat er oneenigheid bestond tusschen J. en mij. De eenige verwijdering welke den laatsten tijd tusschen ons gekomen was lag hieraan dat de gevoelens, welke ons bonden vanaf zijn prilste jeugd, bij hem slijtage vertoonden en vervangen, overgroeid werden door andere. En juist in een periode dat een uitwisseling van gewaarwordingen voor mij boeiend had kunnen worden. Want zoolang hij kind was en knaap bleven de aard, de richting, de afstand en de kwaliteit onzer communicaties natuurlijk begrensd tot zijn horizon en hoewel die ruimer was dan men vermoed zou hebben moest ik mij toch dikwijls beperken. Ik geloof niet dat men tusschen vader en zoon ooit eenvoudiger en dieper concordantie gezien heeft van de grondtonen en mijn eenige teleurstelling is (maar heb ik ze hem ooit laten merken?) dat iets zoo zeldzaams ook bij ons onderhevig bleek aan slijting. Telkens wanneer ik zie hoe geen sterveling erin slaagt om een gevoelen dat hij zelf schiep, dat hem eenmaal verwarmde, begeesterde, verrijkte, bezielde, te redden tegen ondergang, waar alles in het stoffelijke reeds vergaan moet tot stof (het "stof-afnemen" is een zoo verschrikkelijk symbolisch werk!) heb ik den indruk den eigenlijken kern te raken onzer onmacht en onzer desolatie.

Op Goeden Vrijdag heeft hier de koekkoek geroepen voor de eerste maal. Ik had geen rooden duit op zak! Jammer!! Wie bij den eersten koekkoek een munt-stuk kan aanraken heeft volgens de Fransche mythologie geld voor 't gansche jaar. Dat geloof is me ingeprent door een ouden tuinman dien we hadden in 't begin dat we hier woonden. Als hij werkte had hij geregeld de jongens om zich, en bij den eersten koekkoek haalde hij snel een handvol munt-stukken uit de diepten van zijn broek, deelde ze rond, vroolijk en grijnzend als een satyr, gelukkig om antieke fabels over te leveren aan nieuwe generaties. Ofschoon erg op den penning wilde hij het geld niet terug. Hij was een zeer kwade tong, stierf op een middag aan elf liters wijn (niet bij ons) maar het zou hem gespeten hebben mij berooid te zien. Dat was zuiver toeval. Na J's vertrek in zijn kamertje komend vond ik op zijn tafeltje een franc-stuk, dacht glimlachend "dat is goed voor den eersten koekkoek" en stak het in mijn jas. Maar toen de koekkoek kwam schoffelde ik mijn tuin in hemdsmouwen. Een ijle lichtblauwe klank ver in de lucht en daar ging de fortuin!

Sinds Goeden Vrijdag werk ik op een gedicht van Baudelaire. Ik schijn een type te zijn in het genre van den barbier van Koning Midas die iets zeggen moest om het af te schudden. (Maar mag ik je vergelijken met het ruischen van het ranke riet?) Dat is zoo gegaan. Paul Valéry lezend stiet ik op een passage waar hij zegt zich te verwonderen dat er in het sonnet Recueillement vijf of zes "slappe" verzen toegelaten werden door Baudelaire. Dat was me nooit opgevallen en om het te verifieeren nam ik den bundel. In plaats van het sonnet direct te zoeken in den bladwijzer begon ik te bladeren, hier en daar lezend (dikwijls met ironie, helaas!) als in een oud boek. Plotseling viel ik op Le Balcon. Er greep mij iets aan in den vermurwden, donkeren, gedempten, en toch intensen, brandenden toon. Hé, dacht ik, het zou interessant zijn om te probeeren dat zóó in muziek te noteeren als de dichter zelf het voor zich uit gezegd moet hebben. Het was zeer moeilijk die intonatie van gedempte extase, de verrukking die was en niet meer is, die overal weifelend, mijmerend natrilt, dat soort van zwart licht, te treffen, te houden en te varieeren. Maar op 't eind van den morgen was de eerste strofe klaar. Ik kon 't daar niet bij laten en ben doorgegaan. Het geheel ligt precies, geloof ik, in de tessituur van Joanna. Maar zal het gedicht je bevallen? Als 't lukt moet het van begin tot einde even intensief klinken als La Veille. Sedertdien heeft geen tekst, hoewel ik hem reeds lang kende, mij dermate toegesproken. Ik zou een gezang willen intoneeren, dat, zonder het een halve seconde expres te doen, en zonder geheel uit te bloeien (behalve in den laatsten aangrijpenden regel) met een gesmoorde jubel toch door merg en been gaat. Ik geloof juiste accenten gevonden te hebben. Al laat het zich niet slecht aanzien en al hoop ik het tot een gunstig einde te voeren, het is te vroeg om mezelf gelukkig te prijzen. Het kader der harmonie baart mij verschrikkelijke zorgen! Geen enkel soort van bekende harmonie wil zich voegen bij de melodie. In ieder geval heb ik nog een heele poos werk (het gedicht is tamelijk lang) en dus een heele poos nog een reden van bestaan.

Ziedaar alles wat ik je vandaag te vertellen heb, Fée Merveille. Neem het ten goede. Ik denk aan de piano-partij waarin en waaruit het onuitsprekelijke resoneeren moet dat de stem niet zeggen durft of mag. – Zooals steeds veel hartelijks van Anny die nog niet naar de pen kon grijpen. En altijd hetzelfde van je

Matthijs

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA