MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19431111 Matthijs Vermeulen aan Thea en Joanna Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea en Joanna Diepenbrock

Louveciennes, 11 november 1943

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

11 november 1943

Lieve, goede Thea en Joanna,

Van morgen kwamen twee briefkaarten van je, waarop je schrijft over het verrekende jaartal der Mis. Het mooiste is dat ik eerst vijf en twintig geteld had en me meende goed te corrigeeren. Zeven en twintig maakt den afgrond van den tijd nog een beetje dieper. Ja, als men sommige dagen kon herleven met de ervaring en de wijsheid die men later opdoet, hoeveel gemakkelijker en grijpbaarder zou het geluk zijn. Maar dat kan niet, zelfs niet met de menschen die er nog zijn, en misschien zijn de dooden nog toegankelijker dan de levenden. – Dit is een echo op je brief van 16 September die reeds zes weken onbeantwoord op de tafel naast me ligt. Wat afschuwlijk lang heb ik je op zij moeten zetten (niet veronachtzamen, niet verwaarloozen, want er is wel geen uur dat je niet in mijn gedachte waart.) Vanochtend echter kwam het Adagio pas kant en klaar en ik ben niet in staat geweest zoolang het geduurd heeft om wat dan ook uit te richten behalve dat. Het heeft me buitengewone moeite en angsten gekost. Niet zoozeer technische als wel psychische. Aan iets wat naar het summum van de verwarmendste en lichtendste meditatie wil voeren, heb ik in de grootste dorheid moeten werken. Daarbij deed zich het verschijnsel voor dat ik herhaalde malen alles vergeten had en mijzelf niet terugkende. Ik moest de schets ontcijferen alsof zij van een vreemde was. Door menige crisis van de peniebelste wanhoop ben ik gepasseerd. Vooral de middagen en de avonden, als elke muzikale gedachte mij onmogelijk scheen, waren jammerlijk. Hoe kan zoo iets gebeuren! Per slot is er toch telkens weer een vlammetje gekomen, een vonk in de duisternis. Het geheel is een gaaf en harmonisch organisme geworden, een psychisch ontluiken, van het eene kasteel naar het andere, van de eene hoogte naar de andere, waarin de eene situatie na de volgende overvloeit als de kleuren op een horizon. Zoo dunkt mij tenminste op 't oogenblik dat ik deze compositie beëindig. Had ik nu maar eenige tastbare zekerheid! Want eigenlijk in het te veel gevergd van een mensch die zoo weinig praktisch contact heeft met de "toonkunst" als ik, om een muziek te schrijven die nog niemand gehoord noch gedroomd heeft. Mijn gewone, alledaagsche menschelijke ik zou dezelfde vastberadenheid, denzelfden onbeschroomden durf, dezelfde roekelooze kloekheid moeten bezitten als dat diepere, wezenlijke ik van me dat de muziek maakt. Doch dat is niet zoo. Ik ben altijd in oorlog of in achterdocht met dat andere zelf. Ik doe wat het wil maar nooit zonder tegenstribbelen en nooit zonder beduchtheid en twijfel. Dat zou alles anders zijn als ik in de praktijk was, maar wanneer ik in de praktijk was zou ik waarschijnlijk niet wagen om zulke muziek te concipieeren. Wat een dilemma. Het is beter om er zoo weinig mogelijk aan te denken, de muzikale dingen te nemen zooals ze komen, te doen wat men te doen heeft, en te gelooven aan het ongelooflijke. Maar hoe bewonder en benijd ik je kalme, klare moed. De mijne wil altijd veroverd worden en soms vrees ik dat de mechaniek begint te haperen. Ik bedoel de mechaniek om enthousiasme, ambrozijn en nectar te fabriceeren uit de miserabele grondstoffen die het huidige bestaan en de hedendaagsche wereld iemand kunnen fourneeren. Zoo goed als niets is nog bruikbaar. Doch laat ik niet langer stompzinnig klagen. Mijn binnenste is verrukt dat Adagio ontworsteld te hebben aan het niet. Het is verrukt dat die muziek met geen enkele vergeleken kan worden en dat het 't eerste werkelijk Adagio is dat geschreven werd sinds ik weet niet hoeveel jaren. En het is verrukt dat die muziek de menschen nog zal kunnen verwarmen, troosten, hoop en uitzicht geven, ook al zou ik slechts één honderdste verwerkelijkt hebben van wat ik ondernemen wilde.

Je ziet, als dat andere ik van me niet voortdurend gecontroleerd en genekt werd, wat dat zou kunnen geven! Hersenschimmen en je reinste megalomanie! Maar kan men goede muziek maken als men zich niet in werkelijkheid voelt Fils de Roi, Fils du Soleil te zijn? Welk een dilemma. Want juist zulke fantasieën dulden de menschen het minst en men eindigt met als Nietzsche een paard te gaan omhelzen op den openbaren weg. Hoe kan ik dat begrijpen! Mij spijt het reeds dat de kip die wij hebben absoluut niet vatbaar is voor teederheid! En je ziet ook dat de mechaniek om illusies te fabriceeren van niets nog geenszins erg hapert.

Vindt je goed dat wij wat babbelen voor vandaag? Daar ik Anny die zich weer begint te roeren maar nog niet erg op dreef is, tot nu toe geen "lange brieven" zie pennen wilde ik je wel verslag uitbrengen over ons doen en laten want het is maanden her dat je daarvan iets hoorde. Josquin is nog steeds met vacantie. Hij zal me toch vier maanden geven, ten laatste. Dat is beter. Ondanks al mijn jeremiades denk ik toch liever nog niet in eenigen ernst aan het eerste vers der tweede strofe van je vaders hymne voor sopraan-solo en orkest. Na appelen geplukt te hebben heeft hij aardappelen gerooid en bonen. Wij hebben er gehad, doch tegen betaling, en géén aardappelen. Zoo zijn de boeren. Hij heeft me echter tabak bezorgd waarvan ik voor den winter niet kwaad bevoorraad ben. En gratis; een ware meevaller. Hij heeft me ook een fleschje likeur verschaft gestookt uit rotte pruimen, wat wij in Holland niet kennen geloof ik, uitstekend tegen het pessimisme. Onlangs is hij onder mijn oogen weer uit een boom gevallen waar ik hem gevraagd had een paar takken te snoeien die in de electrische geleiding hingen. Het touw brak en ik dacht dat mijn hart stil stond. Welk een opluchting hem langzaam te zien opstaan! Hij had niets dan een beetje verzwikte pols. Tweemaal reeds heeft hij ons lekkend dak gerepareerd. Maar ik denk dat zijn vacantie niet lang meer zal duren. Ik behoef je niet te zeggen dat hij mij menig keer voor netelige kwesties gesteld heeft, die ik zoo goed mogelijk beantwoord heb. Donald heeft niet naar het lyceum willen teruggaan, hoewel ik gedaan heb wat ik kon om hem tot andere gedachten te brengen. Hij beweert tè moe te zijn en ik wil hem niet forceeren want men kan nooit weten en zeker heeft de verschrikkelijke winter 40-41 hem een knak gegeven. Voor 't oogenblik is hij bezig te genezen van een taaie bronchitis. Behalve onze kleermaker is hij nu ook onze schoenlapper wat hij uitstekend klaarspeelt. Achter mijn rug om heeft hij auto-sturen geleerd, waarvoor hij verschillende tamelijk nuttelooze voorwerpen versjacherd heeft. Zijn konijnen-handel had hetzelfde doel. Hij doet alle boodschappen en bezorgt ons de mogelijke aanvulling op het tekort der voedingskaarten. Hij is onmisbaar maar ik heb er geen flauw idee van wat hij worden kan. Daarbij is hij door de onderbreking zijner studie mobiliseerbaar geworden, wat vermoedelijk complicaties zal leveren. Maar als wij nog langer dan deze vorige lente hadden moeten leven van de officieele ravitailleering dan waren wij vast bezweken. Zoo heeft alles zijn goede en kwade kant. Tusschen mijn dochter en mij is de verhouding veel verbeterd, ik weet niet waarom. Ik moet je nog verontschuldiging en vergiffenis vragen voor dien uitval van me "Gelukkig is Thea mijn dochter niet want dan zou ze mij allang in den steek hebben gelaten"; "elle m'aurait laissé tomber depuis longtemps" waren mijn woorden die me ontsnapten in een booze bui. Ik deed je oneindig te kort met die uitlating en ik mag niet eens zeggen dat ze voor de hand lag want daar zit juist de ergerlijke fout. Welke boete ga je me opleggen daar ik in een absurde vergelijking je heb kunnen kleineeren en zonder er mij onmiddellijk van te vergewissen? Welke boete wil je me opleggen? Want pas later en veel te laat drong de fout in haar geheel tot mij door, wat haar in mijn oog nog verzwaart. Doch zoo weinig van pas die uitlating was zij heeft toch resultaat gegeven en mijn dochter ziet in dat zij provisorisch hier even goed aan haar volmaking kan arbeiden als in welk nieuw te stichten klooster-orde ook. We zijn goed bevriend en zeer vertrouwd met elkaar, wij houden aan tafel ontelbare debatten over theologische en mystische onderwerpen (zij is zeer beslagen in het dogma en rotsvast), zij maakt mij deelgenoot van haar innerlijke moeilijkheden waarover ik haar dikwijls opheldering kan geven want wij hebben dezelfde natuur, behalve de zonnigheid die zij heeft van haar moeder, en langzamerhand begin ik te gelooven aan haar roeping en denk ik in ernst het licht geschonken te hebben aan een toekomstige non. Van den eenen kant ware dat jammer want zij zou een uitstekende, een perfecte echtgenoote en huisvrouw kunnen zijn. Maar nog steeds is zij verliefd op haar Dominicaner Bruno en daar zij tot haar geluk de liefde juist opvat zooals Thomas a Kempis haar bezongen heeft in dat onvergelijkelijke hoofdstuk der Imitatio (dat zij nog niet gelezen heeft en waarvoor ik reeds als kind ben opgevlamd) kan zij zich zelfs verheugen in een ontmoeting zonder menschelijk uitzicht. Met meer dan genoegen volg ik de bedrijvigheid van dien hemelschen Eros; hij is even wonderlijk in zijn anachronisme als de volle maan boven een moderne stad, toen de moderne steden nog verlicht waren. Maar gisteravond bij 't afscheid zei ze me weer: Ah, Thijs,que la vie m'embête, que je voudrais être morte, que je voudrais être au ciel! Precies als in een aria van Bach. Het evenwicht is dus labiel en moet met diplomatie in stand gehouden worden. Zooals het is hoop ik echter dat het ten minste duren wil tot het einde der symphonie. Want mijn dochter is mij onmisbaar en onvervangbaar. In geheel Louveciennes dat dezen zomer opnieuw een groot aantal grijs-geüniformde gasten gekregen heeft, is niemand te vinden die huiswerk wil verrichten, of die ook maar een kous wil stoppen voor een civiel. Quelle époque! En welk een uitgezocht torment om in zulk een tijdperk elken dag in den grauwen morgen enthousiasme en vreugde te moeten fabriceeren. Erger dan de vink die men met een gloeiend ijzer de oogen blind schroeit om hem beter te laten zingen. En voor wie? Voor een verdoemde aarde. Voor mensen die altijd onverbeterlijke aarts-idioten zullen blijven.

Alles te zamen genomen beginnen wij den winter niet in slechte conditie. Wij hebben voor ongeveer drie weken levensmiddelen in huis, in den vorm van meel-preparaten, voor 't geval de proviandeering om een of andere reden totaal zou gestremd worden. Parijs heeft slechts voor veertien dagen eten, heb ik tot mijn verwondering in een krant gelezen. Uit wat ik op mijn wandelingen langs de wegen gezien heb kan worden afgeleid dat we kans loopen om vroeg of laat midden in den oorlog te raken. Ik ben vast besloten om niet meer op den loop te gaan zooals in 1940. Wij hebben ook een zekere hoeveelheid boonen waarvan we zuinig elken dag een pannetje verorberen om er den winter mee door te komen. "Onze" fermière uit Beaupréau bij Angers zendt ons vrij regelmatig een kist aardappelen. Soms een stuk vleesch; soms een konijn tegen schappelijke prijzen. Een tijdlang hebben wij wat melk kunnen verkrijgen tegen 12 francs per liter, maar daarin schijnt de klad gekomen te zijn. Suiker is niet te bemachtigen. Ook geen honing. Waaraan we voornamelijk lijden is gebrek aan vetstoffen. Boter kost 450 francs per kilo doch is slechts zeer zelden te vinden, ten minste voor ons. Met het brood gaat het, doch 't is zeer duur, ongeveer dertig, veertig francs per kilo. Sinds weken en maanden zagen wij geen olie en als er vleesch is moet het gebraden worden in water of gekookt. Dikwijls echter gaan de 90 gram vleesch waarop we recht hebben per week ons langs den neus. Kaas is uiterst schaarsch en zoo goed als onvindbaar. Het weer is tamelijk slecht maar tot dusverre niet echt koud en overdag heb ik in mijn kamer nog geen vuur gehad. Alleen 's avonds maak ik een vuurtje om de vocht te weren en de verloren caloriën een beetje aan te vullen. Het is me slechts één maal gelukt sinds wij in Frankrijk zijn om het zoolang uit te houden zonder stoken. Dat was in den winter van 1923, welke wij met drie kleine kinderen doorgebracht hebben zonder dat de schoorsteen rookte. Wij hadden geen cent in huis doch ondanks onze armoede waren wij tienmaal beter gevoed dan thans omdat de kruidenier crediet verleende. Vandaag echter is 't geen kwestie van geld of crediet. En al gaat het heden ettelijke malen beter dan vorig jaar, ik herinner me dikwijls de spreuk van je moeder: Le superflu c'est le nécessaire!

Al die détails zijn erg pietluttig doch elken dag moet men zich er overheen zetten en ze straal te negeeren eischt een voortdurende oefening welke ze van kapitaal belang maakt! Ze zijn in zekeren zin een krachtmeter. Wat een philosophie, wat een weerstandsvermogen is er noodig om in de woorden die men vluchtig neerschrijft, een helderen toon te bewaren zooals jij dat spontaan schijnt te doen. Hoe meer je me daarom vertelt van je levensbijzonderheden, des te liever zal ik je lezen, en des te meer zelfs zal het me verkwikken en opmonteren.

Het was me geheel ontschoten dat Diepenbrock relaties heeft gehad met Richard Heuckeroth en hoe meer ik erover nadenk hoemeer het me karakteristiek lijkt voor de fundamenteele veelzijdigheid van je vaders temperament dat hij een vrij geregelden omgang kon hebben met een type als Richard. Want Richard en ik zijn dikke vrienden geweest en ik weet bij ondervinding tot welken graad men met Richard slechts familiaar kon zijn en joviaal. Hij lokte dat niet alleen uit. Hij drong het op. Men kon er niet aan ontsnappen. Ik zou wel willen weten hoe hij geweest is met je vader en je vader met hem. Ik zou er heel wat voor geven als ik een onderhoud tusschen hen beiden had kunnen bijwonen. Dat moet geheel gepasseerd zijn in den trant van Den Uil en de katten op de tafelmat. In dien tijd was Richard (en hij is het waarschijnlijk nog) een kapelmeester in levenden lijve weggeloopen uit een Vertelling van E.T.A. Hoffmann. Een vrij grove en zeer burleske natuur. Muzikaal en buitengewoon behendig, maar zonder wezenlijken ernst, zonder een spoor van diepte, zonder een neiging naar diepte. Een zeldzaam muzikanterig flair en ongehoord adaptatie-vermogen aan alle denkbare compositorische gevallen, de schunnigste zoowel als de edelste, en nooit ernaast, altijd recht op het doel af, hij vergiste zich nimmer en men kon hem daarin vertrouwen, maar steeds ook aan de oppervlakte en zelfs als hij poetste, zelfs als hij ciseleerde kreeg men den indruk van slordig. Onfeilbaar het tegendeel van een aristocraat, wat je vader in zoo hooge mate was, en even onfeilbaar het tegendeel van een man uit het volk, het ongerepte volk van dertig jaar geleden. (Je moeder placht te zeggen: ik kan slechts omgaan met twee soorten van menschen: het volk en de echte aristocraten.) Richard was nog minder bourgeois, het zij gezegd tot zijn voordeel. Ik geloof hij was tusschen beiden in, tusschen peuple en bourgeois, een mixtuur die, geloof ik ook, geeft canaille. Aan alles wat hij deed of zei hing inderdaad een odeurtje van canaille. Hij had alle fratsen en grimassen van het romantisch genie, maar zonder het talent. Hij had een merkwaardig dirigent kunnen worden (genre Mahler) als hij een menigte losse impulsen slechts had kunnen of had willen beheerschen en disciplineeren. Hij moet geheel zijn afgezakt veronderstel ik, wat doodjammer is, want hij had iets van het goddelijk vuur, misschien meer dan alle Hollandsche dirigenten te zamen. Hij was de eerste die in 1915 de partituur mijner eerste symphonie zag en de eerste die haar zonder bedenkingen waardeerde.

Om die symphonie zijn wij ook gebrouilleerd geraakt toen hij haar in 1919 uitvoerde te Arnhem en Nijmegen. De uitvoering was de erbarmelijkste welke ik ooit heb bijgewoond, doch dat kon ik hem niet kwalijk nemen daar het niet zijn schuld was dat één derde van het orchest weigerde te spelen. Maar ik had het toen verschrikkelijk druk met mijn kritieken, mijn polemiek tegen het Concertgebouw (dat mij hoonend had uitgedaagd een symphonie te laten spelen welke door Mengelberg was afgekeurd) ik was ook nog den ganschen dag bezet met mijn arbeid als chef van Kunst en Letteren op de Telegraaf en ik had Richard gevraagd om in mijn plaats de pas gecopieerde orchest-partijen te corrigeeren, wat hij met zijn gewonen nadruk beloofd had. Toen ik na de uitvoering de partijen terugkreeg en ze verifieerde [merkte ik] dat hij meer dan twee honderd enorme fouten had laten staan en klakkeloos gedirigeerd had. Hij had eenvoudig niets gecorrigeerd en vond daarenboven nog het lef om te zeggen: "Misschien heeft het met die fouten des te beter geklonken!" Ik heb hem dat nimmer kunnen vergeten. Ik ben niet exorbitant veeleischend voor eigen uitvoeringen, maar in zulke gevallen is het alsof er iets in mij tenopzichte van de betrokken personen onherstelbaar kapot gaat zonder dat ik het wil en zonder dat ik het kan verhelpen. Er hing voor mij ook te veel af van die uitvoering om me als vriend bloot te stellen aan zulk een risico. Het lag waarlijk niet aan hem dat de vertolking geen volslagen fiasco is geworden dat mij een definitieve nederlaag had kunnen kosten. Ik had toen Mengelberg tegen mij en alle bankiers van het Concertgebouw-bestuur die mij bestreden met de vunzigste middelen. Welk een afschuwelijke periode. Maar dat neemt niet weg dat Richard een type was die ik gaarne anders had zien evolueeren. Ik hield van hem. En ik ken hem zoo goed meen ik, dat ik uit het enkele feit der 90 brieven welke Diepenbrock hem schreef (een aanzienlijk cijfer als de meesten afspraken betreffen) gerust mag afleiden dat je vader een zekeren smaak had en stellig zijn vermaak schiep in de physionomie van Richard die half aan een paard half aan een haas deden denken, in zijn barokke, gnoom-achtige mimiek, in zijn geweldige schaterlachen, in zijn haastige, bijna spugende wijze van spreken, in de handtastelijke gebaren waarmee hij nooit kon laten een gesprek te onderstrepen. In de specifieke atmosfeer van Diepenbrock was Richard gewis de vreemdste, de schijnbaar minst bij hem passende, met hem concordeerende, de meest excentrieke van al zijn vrienden. Dat zou een aardig hoofdstuk kunnen opleveren voor een biographie en een curieuse belichting. Maar een volledig portret van Richard, dat uiteraard karikaturaal moet uitvallen, zou beleefdheidshalve zoo niet vriendschapshalve, eigenlijk pas geteekend mogen worden na zijn dood. Van welk jaar dateert eigenlijk de vriendschap tusschen D. en Richard. Ik herinner mij niet dat je vader mij ooit over Richard gesproken heeft; wel met Richard daarentegen over mij.

Neen, je hebt me indertijd geen bidprentje gezonden van je moeder; ik heb ook geen bidprentje van je vader; je zou me een waar genoegen doen als je beiden nog kondt bezorgen; ik lees altijd gaarne de geciteerde teksten der schriftuur; ik weet niet hoe maar zij brengen me meestal, en waarschijnlijk langs een grooten omweg, in een zonderling contact met de essens van het leven van den overlevende [sic].

Zoo juist Josquin gezien, die terugkwam van een reisje. (Hij eet sinds lang niet bij ons; hij slaapt hier alleen nog.) Zijn vacantie is inderdaad beëindigd en Maandag waarschijnlijk zal hij zijn werkzaamheden hervatten. Ik begin morgen direct aan het laatste gedeelte der symphonie welke ongeveer Nieuwjaar voltooid kan zijn. Ik weet nog niet of het laatste deel mij zoo zal kwellen en vastgrijpen als het Adagio; ik geloof het niet; maar vergeef me te voren als ik je voor het einde des jaars niet meer schrijf en als je een uurtje vindt, antwoord me dan niettemin. Zooals over anderen die mij na staan, maak ik mij vele en groote zorgen over je. (Het ligt in mijn natuur om zorgen te maken; ik vind dat nuttig en heilzaam.) In mijn hart betreur ik het dat de pedagogie zooveel van je opeischt. "Voor geen geld van de wereld" zou ik willen dat de goedheid welke mijn fée merveilleuse ons bewijst, zou kunnen schaden aan haar betere deel. Ik stel me deze vraag sinds lang. Zeker zal ik me haar nog dringender stellen als de symphonie af is. Ik weet niet wat ik ervan denken moet. Doch nu reeds heb ik den vagen indruk dat het niet voldoende is om dagelijks mijn vurigste wenschen te formuleeren voor je geluk. Hoe echter precies te weten of ik geen misbruik maak van je edelmoedigheid, en hoe precies te weten of de noten die ik schrijf eenigszins het offer compenseeren dat je brengt? Ik zal daar stellig op terugkomen als ik aan wal ben na meer dan twee jaren onder zeil geweest te zijn, als ik voor de gapende leegte sta die elke voltooiing meedraagt, want het is merkwaardig hoe een waas van muziek de dingen anders doet aanschouwen, en ik weet nog niet hoe ik ze dàn zal zien. Het zou me niet verwonderen als ik een crisis tegemoet ging. De oorlog weegt me zwaarder en zwaarder. En zwaarder nog dan de oorlog weegt me het idee der toekomst. "De dingen" doen me geen pleizier meer. Wat me vroeger gemakkelijk exalteeren kon, nietigheden als een vogel voor mijn venster, of geweldigheden als een onverwachte straal van licht, een onverwachte glimlach, doen mij tegenwoordig enkel nog pijn. Het is niet sinds lang zoo. Waarom? Ik weet het niet. Misschien omdat ik te duidelijk voel dat ik het wezen der "dingen" nimmer zoo zal kunnen grijpen dat ik mij meester ervan maak. Buiten mij om schijnt iets in me te ageeren waarop ik wellicht geen vat heb. Maar nu reeds zeg ik je mijn onuitsprekelijken dank voor de mij onmetelijke weldaad der twee jaren welke de symphonie geduurd heeft.

Merci ook voor de nieuwe uitvoering van La Veille. Ik wacht op het uur dat ik het zelf hooren zal van jullie. En veel hartelijks van allen en van je toegenegen

Matthijs Vermeulen

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA