Matthijs Vermeulen
aan
Thea en Joanna Diepenbrock
Louveciennes, 8 oktober 1941
Louveciennes (S et O)
2 Rue de l'Etang
8 October 1941
Beste Thea en Joanna,
Gisteravond heb ik het derde Ave Maria beëindigd en ik haast me te schrijven aux deux bonnes fées d'Amsterdam. De cyclus der Ave's is nu gesloten. Misschien heb je er over geglimlacht. Dat is zoo gekomen. Kort na haar overgang tot het Katholicisme had mijn dochter als verjaardagsgeschenk een Ave Maria gevraagd en me een van die beloften onttroggeld, gezworen bij dure eeden, die men houden moet, hoewel ik er niet de minste kans toe zag. Ze heeft me er jaren mee achtervolgd en toen Josquin als katholiek uit den oorlog was teruggekeerd begon hij op hetzelfde onderwerp te hakken, met diplomatie natuurlijk. Zij spraken daarover alsof 't een gemakkelijk karweitje gold en ik voor mij had niets liever gewenscht dan een zoo kinderlijk en bescheiden verlangen te kunnen bevredigen. Maar pas toen ik na de symphonie aan een ander werk meende te beginnen kwam mij een inzicht in den tekst, dien ik, à force d'y penser, als den moeilijksten had leeren beschouwen van de gansche liturgie. De eerste Ave was in een ommezien geschreven en reeds dacht ik ervan af te zijn. Doch hoewel ik er niet ontevreden over was had ik niet het gevoel alles uitgesproken te hebben wat ik erin had willen leggen of wat ik in die jaren van meditatie onwillekeurig had opgehoopt. Zoo zette ik mij aan den tweeden, waarvan de conceptie zeer licht viel doch welks uitwerking me een maand gekost heeft. Ik heb den tekst hier naar Gregoriaansche wijze behandeld, als een zeer vrije melopee, met dit verschil dat ik in de melodie zooveel mogelijk den zin en het mysterie der woorden trachtte te bevatten, waarom het Gregoriaansch zich over 't algemeen slechts weinig bekommert, of hoogstens zeer schematisch. Ik begrijp nog niet hoe het gebeurde maar vanaf den aanvang was ik in een type melodie verzeild dat mij persoonlijk niet geheel onwennig was, doch waarvan ik dezen keer slechts met de grootste moeite den harmonischen fond te pakken kon krijgen en kon realiseeren. Twintig maal heb ik gewanhoopt en op 't punt gestaan alles te verscheuren. Het was me echter onmogelijk me gewonnen te geven en per slot is het me gelukt, voetje voor voetje. Het is een uitgebreide compositie geworden. Vreemd als ze is, uitermate onactueel, zeer exuberant, zeer gepassionneerd, maar tegelijk ijl als een fil de la Vierge, doorademd van al het onbereikbare dat ons geen rust laat en ons vervoert van den eersten tot den laatsten zonnestraal, kan ik mij niet voorstellen dat ze ooit van openbaar nut zal zijn. Doch ze gaat mij ter harte en ik ben er tevreden over. Toen ze echter af was had ik de behoefte om te concludeeren, op een ietwat meer aardsch plan. lk dacht natuurlijk aan een tryptiek, eenmaal zoover. Zoo is de derde Ave gekomen, die me vergelijkenderwijze weinig last bezorgd heeft. Ik heb ze alle drie samengevat onder den titel Trois salutations à Notre-Dame: de l'aube, de midi, du soir. Als 't jullie interesseert, die mij bij 't werken voortdurend in gedachte geweest zijt, zal ik ze je zoodra de mogelijkheid bestaat, en zoodra je den wensch uit, toesturen. De piano-partij is zeer verzorgd, tamelijk moeilijk, en onafhankelijk à souhait, Thea! Ik betreur nog dikwijls in mijzelf dat ik, toen je hier was, je voorstel om die violoncel-sonate van me prima vista te spelen heb afgeslagen. Maar ik had er schrik van. Dit wil zeggen schrik dat het me zou kunnen aangrijpen. Ik heb me al dien tijd van wat je terecht mijn slaven-werk noemt, er voor moeten hoeden om me niet te laten meesleepen. Ik heb er nooit iemand een idee van kunnen geven welk een onmetelijkheid en onvereenigbaarheid van afgrond er ligt tusschen den staat die noodig is voor het werk van journalist en den staat die onontbeerlijk is voor muzikalen arbeid. Het spreekt vanzelf dat ik menigmaal denk aan de toekomst. Als ik me verbeeld dat ik mijn vorig métier zal hervatten voel ik me vervuld met afgrijzen.
Met veel belangstelling en verrassing heb ik gelezen wat je zegt, Thea, over de biographie van Diepenbrock. Je bezwaren tegen een bewerking in twee verscheiden deelen zijn meer dan gegrond. Een kunstenaar zonder zijn levensomstandigheden kan volkomen compleet zijn, maar een kunstenaarsleven zonder zijn werken is noodzakelijkerwijze oncompleet. Als uw medewerker echter om welke redenen ook talmt, waarom zoudt ge uzelf niet voor de taak der muzikale analyses plaatsen? Tenzij er een overeenkomst zou bestaan die niet verbroken kan worden, zie ik daarvoor geen enkele verhindering, en integendeel slechts voordeelen. Mij dunkt dat de eenheid van het werk erdoor zou winnen, en ook zijn beteekenis, niet alleen ten opzichte van Diepenbrock, doch evenzeer ten opzichte van jezelf. Beide deelen van het leven zouden veel beter, veel organischer versmolten kunnen worden en herleid tot wat ze in hun oorsprong zijn: d.i. onafscheidelijk, het eene onvermijdelijk terug-ageerend op en in het andere. Het zal in je voornemen liggen, vermoed ik, om van je biographie iets waarlijk uitmuntends te maken, en ook iets wat zooveel mogelijk door jezelf en in jezelf gegroeid is. Dat zou nog een bijkomstige reden zijn om den arbeid niet te versnipperen. Je oordeelt wellicht anders over deze dingen, want er is in de laatste periode overal in Europa een tendentie geweest om een esprit d'équipe welke voor middeleeuwsch geldt, te herstellen. Dit is een loutere hypothese van me, om een motief te vinden wat je een medewerker zou doen wenschen. Er is waarschijnlijk evenveel contra als pro in te brengen in zake den esprit d'équipe. Wat daarover ook je zienswijze zij, het zou me jammer lijken wanneer bij de uitvoering van het plan dat je in 't zicht hebt, niet alles uit één bron kwam, een gunstige factor daarentegen wanneer je je voor het geheel inzet. Wat prachtig zou het zijn om nog iets voortreffelijkers te maken dan de beschrijving welke de dochter van den ontdekker van het radium gewijd heeft aan haar moeder. In dit uitstekende werk ontbreekt m.i. het hoofd-thema, d.w.z. de vader, of nauwkeuriger uitgedrukt, het blijft te veel op den achtergrond.
Te meer daar het oordeel van je moeder, wat mijn ervaring aangaat, altijd scherp en juist was, ben ik er bijzonder nieuwsgierig naar, nu die opinie goed luidt, hoe je de stof hebt opgevat. Er zijn voor mij in de artistieke psychologie van Diepenbrock, in de vorming, in de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid altijd problemen geweest waarop ik immer en vergeefsch een antwoord gezocht heb.
Na lezing van Ommegangen stellen die problemen voor mij zich nog straffer. Sommige boeiden hemzelf. Zoo herinner ik me, als een soort van evenement, in een biographie van Bruckner (door Rudolf Louis) die hij mij uit zijn bibliotheek geleend had, een passage aangestreept te vinden waar de auteur een parallel trekt tusschen Bruckner en Schubert, en o.m. zegt: Beiden waren eben in der Hauptsache Autodidakten gewesen und mehr noch als Schubert, der die harmonischere und glücklichere Natur und auch von den Zeitverhältnissen mehr begünstigt war, möchte Br. das Gefühl jener Unsicherheit empfinden, die sich einstellen muss wenn einer, bei dem ungeborenen Charakter und äussere Verhältnisse ein festes, naives und ungebrochenes Selbstvertrauen nicht aufkommen liessen, die sichere Leitung und Lehre eines ihm als wirkliche Autorität geltenden Meisters in der Jugend hatte entbehren müssen." Diepenbrock streepte dezen passus niet alleen aan maar schreef in margine (ik zie nog de wijde letters): Et ego. Ik heb dat punt met hem nimmer durven aanroeren, wat misschien jammer is. Want ook al zou hij zoo geredeneerd hebben in minder sombere oogenblikken, de redeneering is niet bevredigend, oppervlakkig, en kan bij eenigszins nadere beschouwing niet eens gelden voor Bruckner noch Schubert. Hoewel ik mij au courant de ta plume niet zal wagen aan een beantwoording der gestelde vraag dunkt me toch te kunnen opperen dat de kwestie oneindig meer den uiterlijken verschijningsvorm raakt dan de innerlijke natuur van een der betreffende kunstenaars. Niettemin blijft voor mij het raadsel, want er is een zeker moment geweest in het leven van D., oogenschijnlijk niet beïnvloed door loopende omstandigheden, en minder nog om technische oorzaken, dat hij zich terugtrok onder zijn tent, of in zijn ivoren toren. Ik geloof dat men ze zou kunnen noemen D's breuk met het moderne leven. Zij heeft mij altijd van kapitaal belang geschenen en zij verbaast mij hoe langer hoe meer sinds ik in Ommegangen bespeurd heb tot welken graad zijn adhaesie aan de komende eeuw enthousiast was, lyrisch, volledig en zonder een greintje argwaan of voorbehoud.
Onder welke invloeden of gezichtshoeken heeft die breuk kunnen geschieden? onder welke aanleidingen? Men behoeft slechts onverschillig welke bladzijde van Ommegangen op te slaan om de absolute overtuiging te bezitten dat het noch tekort aan zelfvertrouwen noch gebrek aan vertrouwen in de toekomst waren die hem dreven naar een terugtocht welke des te poignanter is daar hij in de toenmalige muzikale sferen nauwlijks een vagen schijn van compensatie of tegenwicht kon hopen. Als ik de biographie van D. te maken had zou dat enigma waarschijnlijk een der cardinale punten worden, hoewel ik den indruk heb dat ik er mij dood tegen zou loopen. Mag ik u vragen of je het behandeld hebt en hoe, als ik tenminste niet de grenzen overschrijd welke een auteur voorloopig onaangetast kan wenschen.
Het probleem heeft mij des te sterker gefrappeerd daar ik, toen mijn relaties met Diepenbrock nauwer werden (ongeveer 1912) juist in het tegenovergesteld kamp begon te verkeeren, waarover hij zich, als ik die wereld bij geval in onze gesprekken aanroerde (dat initiatief kwam nimmer van hem) steeds uitte in de diverse nuances van sarcasme en hekel. Een beetje laveeren was hier voor mij niet lastig, daar ik voor de meerderheid dier "modernelingen" slechts tamelijke sympathieën koesterde. Wat mij het geval op andere wijze moeilijk maakte, was, dat ik in de toenmalige maatschappij (van ongeveer 1912) geen andere waarden meer aantrof onder de verscheidene milieus (schilders, letterkundigen, architecten, beeldhouwers etc.) dan juist die welke D. verwierp en dat ik van mijn kant, zeer polemisch gehumeurd, vanaf den oorsprong de intuïtie en de zekerheid had, dat er in die eenig overblijvende samenleving niet muzikaals en niets blijvends, niets levends ondernomen of beproefd kon worden dat niet de figuur van Diepenbrock tot uitgangspunt en tot basis had. – Dit alles om te zeggen met hoeveel aandacht, hoeveel spanning ik een hoofdstuk zou lezen, in een biographie welke, D. waardig, nog lessen zal bevatten voor den huidigen dag.
Voor vandaag is dit genoeg denk ik! Ik vrees je tijd in beslag te nemen.
Wat zeg je van dezen splendiden herfst, als hij tenminste in Amsterdam even lichtend en verrukkend is als hier. Hij herinnert mij voortdurend aan den herfst van 1908. Het was 't laatste jaar mijner misère en het zwartste van alle. Door mijn vereenzaming, het werken en de ontbering was ik tot een exaltatie geraakt die zweemde naar verstandsverbijstering. Ik maakte toen elken middag een wandeling langs den Amstel en terug over Amstelveen, waar ik zonder hem te kennen Matthieu Wiegman kruiste. Als je weet hoe het vandaag met hem gaat zeg het me dan bij gelegenheid. Als je hem mocht zien zeg hem dan dat ik aan hem denk met een onverminderde vriendschap. Maar ik dwaal af. Want ik kan me 1908 met zijn onvergetelijken herfst niet herinneren zonder mij danig te vergewissen dat ik sociaal gesproken nog geen stap verder ben dan toen en dat zonder jullie goedheid de materieele misère bijna even totaal zou zijn (wij zouden b.v. geen vuur hebben) maar dat de spiritueele misère, d.w.z. de vereenzaming, voor mij even verschrikkelijk zou zijn als onder die stille, blauwe luchten en het gerucht der eerste vallende blaren van destijds. Ik wou dit zeggen: als jullie materieele hulp onwaardeerbaar is, er zijn minuten waarin niet het tastbare feit maar enkel en louter het gebaar, een steun wordt, nog onwaardeerbaarder omdat hij onmisbaar is in de gegeven momenten, zoo iets als een laatste aanknoopingspunt. Des te mooier daar het ongedacht is.
Tot den volgenden keer, met een handdruk van je
Matthijs Vermeulen
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA