Anny Vermeulen-van Hengst
aan
Eduard van Beinum
Louveciennes, 27 mei 1939
Louveciennes (S & O)
2 Rue de l'Etang
27 Mei 1939
Zeer geachte Mijnheer van Beinum,
Mag ik, vóór nog mijn man aan zijn brief aan U en een aan 't Orchest is begonnen, aan den dirigent al de warme gevoelens van dankbaarheid en bewondering zeggen die de vrouw van den componist ondervindt? Het is misschien niet eens noodig om aan U en Uw vrouw te komen uitleggen wat het voor een berg van geloof-in-mijn-man is geweest welke in mij leefde en nog leeft sinds 21 jaar. Doch daar moest iemand en wel een dirigent gevonden worden die mij bewijzen zou dat mijn geloof gerechtvaardigd was... En wat er ook verder nog los en vast zit om zoo'n symphonie heen, wat onvermijdelijk is, de éérste maal al dat ik U een melodie van Thijs hoorde voorzingen aan 't orchest had ik een soort "éblouissement" van vreugde, ik stootte Thijs aan en zag dat ook hij hetzelfde ondervond natuurlijk: iemand die hem voor 't eerst van zijn leven zijn muziek laat hooren precies zoo als hij 't wenscht. En als nu ieder van dit pracht-orchest direct die melodieën zong als U, van 't begin tot het eind, dan zou Thijs het toppunt van geluk ondergaan hebben. Hij is 't nu nabij gekomen dank zij U en is dat niet een "miracle" na al die lange jaren van wachten en teleurstellingen? Hoe meer ik eraan terugdenk hoe meer het mij een wonder is. U die toch even goed als 't orchest teruggestooten werd na de eerste kennismaking met deze muziek!
Wij begonnen deze reeks ontroerende dagen Zondagmorgen reeds met een ontzettenden schok: terwijl onze trein van L. naar Parijs om 5 voor 7 ging, verslikte onze Josquin (het derde kind maar de tweede zoon) zich om 6.10 op zoo'n hevige manier dat toen Thijs het bemerkte Josquin al stijf was en van zijn stoel als een hout dreigde te glijden. Op 't angstig geroep van mijn dochter vloog ik de trap af en zag mijn lieve Josquin zooals ik er nooit iemand nog zag, afschuwelijk, ontzettend. "Leg hem op den grond, trek z'n armen achteruit" stootte ik uit. Thijs had hem al zijn vinger in de keel gewrongen wat hem gered had. O die minuten. Totdat Thijs hem als een pop met slappe beenen (Josquin is iets langer dan Thijs) naar een fauteuil stap voor stap droeg. Daar met z'n hoofd tegen mijn schouder viel hij in een rustige slaap voor een minuut of vijf. Ik wilde niet weg of mèt Josquin. Maar er was geen paspoort voor hem (hij is al Franschman evenals Donald omdat ze in Frankrijk zijn geboren) en Thijs moest toch gaan. En de jonge krachtige natuur nam zoo vlug de overhand dat Josquin zelf aandrong op ons vertrek. Doch die reis is ons onvergetelijk. Thijs' handen beefden soms, of zijn mond en kin. In den eersten nacht in A'dam kreeg hij intuitief zekerheid dat alles goed was weer. Doch ik moest eerst Maandagmorgen zèlf Josquin aan de telefoon hooren om gerust te zijn: ik belde ons huis op toen Thijs uit was gegaan.
Begrijpt U die overgangen van gruwelijke angst naar het hooren van een muziek die dreigde nooit gehoord te worden en het vinden van een mensch die haar levend maakte? En ik zie ook de analogie tusschen ons derde kind dat dreigde voor ons verloren te gaan en de derde symphonie die dreigde niet tot klank te komen omdat de dirigent die tòch de man van 't miracle zou zijn, eerst zei dat men een "jongeren" moest zoeken en die arme symphonie dus had willen laten "stikken"….
Voor "eeuwig" dankbaar!
Anny Vermeulen
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA