MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460215 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 15-16 februari 1946

Louveciennes

15 Febr. 1946

's avonds

Ma Théa, que j'aime,

ma Théa, qui me possède

ma Théa, vers qui je vole

ma Théa, en qui je suis,

ma joie, ma Théa!

Lieve leelijke kat, je hebt 't wel degelijk gezegd aan je lieve soeverein op 1 Febr. Hij heeft 't nagezocht. Wou-je 't nog 's hooren? "Mijn lichaam is uitgesproken leelijk, en dat een man, omdat hij verliefd is, er dan toch wild van wordt, dat irriteert me, dat vind ik onlogisch." Ziezoo. Daar moet je tegen kunnen, net zoo goed als ik. Gelukkig heb je mijn cursusje ad usum dilectae begrepen. Maar nu nog een woordje van dat lot-uit-de-loterij over die driedubbel gedraaide, tanige bochel. Je bent zoo vrij dat niet te gelooven. Je hebt groot gelijk. Het was maar bij wijze van spreken, gelijk ik je zei. En tòch is 't waar. En tòch moet je 't gelooven. Ik heb nooit veel lust om rampen te veronderstellen. Doch ze kunnen gebeuren, en 't is voorzichtig om aan alles te denken! Gesteld dus dat jij, van wie ik houd, en die al zoo leelijk bent, over een jaar of zoo, wanneer we getrouwd zijn, gesteld dat jij dan door een van die rampen nog wat leelijker wordt en dat je de laatste van je lichamelijke aantrekkelijkheden verliest, – denk je dan dat 't met mijn liefde gedaan zou zijn? Dat màg je niet denken. Ik weet wel dat je zulke "gaven" niet wilt aanvaarden. Want ik verbeeld mijzelf in een soortgelijk geval (ik foei-leelijk en jij nog liefhebbend), en ik weet dat ik dan je liefde zou kunnen afwijzen. Maar als die liefde uit je hart kwam, en ik weigerde ze, dan zou ik je daarmee verdriet doen, en noch ik, noch jij zouden erbij gebaat zijn. Wanneer je dus nog een beetje leelijker bent, een klein misbaksel, om direct maar 't ergste te nemen, wees dan kloek en kranig genoeg (want er is moed voor noodig, evenveel moed en durf als om te gelooven, wèrkelijk te gelooven, dat God van ons houdt) wees dan dapper genoeg om te denken dat de liefde welke ik je nog bewijzen zal, je uit mijn hart komt, en aanvaard haar, en laat me zien dat je ze aanvaardt, en dat ze je gelukkig maakt, want ook dan nog zal dat mijn eenig geluk blijven. Hij redeneert goed, je lieve Soeverein. Hij schertst niet meer. Hij gebiedt je om als zuivere, en durende waarheid te beschouwen wat hij je vanavond zegt.

En nu zou ik wel willen weten wat jij en Joanna samen over je mannen gewauweld hebt in dat bed; tenminste wat je gewauweld hebt over dien man van jou. Ik zou je dan heel wat beter kennen, dunkt me. En hoe moet ik verstaan dat zinnetje: "dat we zoo gelukkig zijn samen?" – Jij en Joanna? Of: Joanna met hem, en jij met mij? Wees niet duister! Ik lees je altijd tekst-critisch! – Wat heeft die handelsreiziger ons weer een tocht laten maken! Een heele tournée. Maar ik heb er geen spijt van; 't is geen verloren tijd!

De faculteit om te droomen schijn ik sinds den vorigen zomer geheel kwijtgeraakt te zijn. Ik droom nooit meer. En ik heb daar slechts negatieve macht over. Ik kan me 's avonds zeggen: ik wil over dit of dat niètdroomen; dan gebeurt 't niet. Maar als ik zeg: ik wil over dit of dat droomen, dan lukt het me nooit. Ik zal mijn best doen om te droomen over Thea, en je alles vertellen. Dors bien, maintenant, ma Théa, ma joie, nulle autre plus jamais ne me plaira.

Een zoen op je voeten; op je knieën...

16 Februari; Zaterdag

Den heelen avond gisteren was ik wonderbaarlijk met je ingeschakeld; ik popelde van je; zooals een popel popelt van den wind; want ik denk dat dit malle werkwoord daar vandaan stamt. Ik brandde van je. (Ook nu.) Ik zou je den ganschen avond geschreven hebben, doch Donald was niet weg te krijgen, en je weet, als er een bedelaar je een glas water vraagt terwijl je in extase bent dan moet je 't hem geven. Quartetten en liederen gehoord van Mozart. Zij werden achtergrond; mijn stroom naar jou, of jouw stroom naar mij, was veel sterker. Daarna nog een lied van ± 1270, de legende van een ridder die kruisvaarder werd om een Tripolitaansche princes te zoeken, die hij nooit gezien had, maar over wie een gerucht hem sprak! Ik vind 't verrukkelijk zulk een sprookje te beleven, wáár te maken, en zonder dit gewild te hebben, zonder iets expres te doen. Fantastisch reëel mijn contact met jou door de ruimte, uit de verte. Ik heb dat nooit gekend, nooit vermoed, nooit geweten. Ongelooflijk levend. Het evenaart de realiteit. Toen ik aan je knieën gekomen was wilde ik ze met zachte handen nog vaneen duwen en je een zoen geven op het plekje, maar ik dacht: ik moet Thea niet "opwinden", ik moet haar laten slapen. Het was één uur. Mijn lieve Vischje, heb je wel eens een aquarium bezocht? Weet je dat er Vischjes zijn van een onbeschrijflijke pracht als vorm en als kleur? Weet je dat de oudste afbeelding van het Goddelijke de gestalte had van een Visch? (De Ichtus, het monogram der Catacomben, moet hiervan een antieke herinnering geweest zijn.) Verontrust je niet, liefste. Ik zal immer doen gelijk mijn Vischje wenscht. Grappig, vindt-je niet?, waartoe dat enkele woordje "visch-achtig" van je me weer gevoerd heeft!!

Wat ik je nog "op het hart wil drukken": Al wat ik je schreef gisteravond (behalve de woorden "leelijke kat") moet je absoluut-letterlijk verstaan en onthouden. Ik zal je onveranderlijk en onveranderbaar beminnen tot aan het einde mijner uren. Twijfel daaraan nooit. Ik weet wat ik zeg. Twijfel nooit aan wat ik je zeg.

Dezen ochtend je twee brieven van Maandag 11 en Dinsdag 12. Ik heb ze gelezen zooals ik je nu schrijf. Vergis ik me als ik meen dat er ook in jouw laatste brieven een "andere" toon klinkt? Of luister ik beter? Het schijnt me dat die toon dichterbij is, intiemer, vrijer (!.. overgegevener) versmoltener. Ik ben heelemaal zwevend, vloeiend, overvloeiend in je, dezen morgen; kan je slechts langzaam, bedachtzaam schrijven! en weet niet waarmee te beginnen.

Heel goed dat je in de linkerhand van die 6/8 dat t. à t. hoort. Ik heb er lang op gewerkt om er dat t. à t. als een verwijderd gonzend gezang bij dat andere gezang in te krijgen. Die interpretatie van t. à t. bracht me plotseling nog nauwer tot jou.

Anny had me niet gevraagd die opdracht te lezen. Ik wenschte dat zij ze las. Het was een laatste poging van me om haar tot andere gedachten te brengen. Ik geloof niet, als ik aan de uitdrukking van haar gelaat denk toen ik haar op dat doodsbedje zag in het schamele hokje van het hospitaal, – dat ik daarin geslaagd ben. Zei ik het je al? Zij zag er uit als een kind dat met zijn tranen in slaap was gevallen. Maar wij hebben niets misdaan. Zij zelf heeft alles zoo gewild. Ik heb al het denkbare gedaan, tot de laatste minuut toe, om haar te overtuigen van mijn levende liefde, en wat ik deed was oprecht, ongeveinsd, en zij wist dat het oprecht, ongeveinsd was. Maar hoewel nog beminnend wilde ze niet meer mijn liefde, en tòch verlangde zij ze nog. Hoe dat te verklaren? En zij wist heel goed dat zij mijn liefde had. En ik wist heel goed dat ik haar liefde had. En tòch wilde zij niet meer. Hoe dat te verklaren?

's middags.

Het lezen van elkaars brieven, of juister, van de brieven die ik ontving, was ingevoerd door mij. Het berustte niet op sentimentaliteit. Ik wou alles zoo helder, zoo open mogelijk hebben tusschen mij en Anny. Zoo vertrouwd en rustig mogelijk. Niets verborgens. Geen coin réservé waar de man zich terugtrekt, waar de vrouw hem niet volgen kan of mag. Anny heeft deze wensch van me nooit totaal, spontaan kunnen vervullen. Daarom onderstreepte ik dat spontaan. Zij kon dat niet aannemen als iets werkelijk-gewoons. Het schijnt dat ook daartoe veel moed en durf vereischt is. Zij was in zekeren zin te nederig, te modest. Dat is niet altijd goed. Maar ik heb haar dat nooit kunnen afleeren. Ook als zij bij me in mijn kamer kwam stak ze altijd eerst bedeesd, vragend haar kopje door de kier der deur, kwam aarzelend binnen, ofschoon ik haar honderden malen gezegd heb: "Jij bent de eenige op de wereld die mij nooit stoort." Maar 't bleef alsof zij dat niet kòn gelooven. Zonderlinge inconsequentie bij haar: De zeldzame keeren dat zij "stof afnam" kwam zij ongegeneerd bij me binnen, vroeg mijn opinie niet, en moest ik de plaats ruimen!

Van ochtend is je pakje soep-meel gekomen. Veel dank. Van avond eten wij ervan. Het pakje van mijn zuster arriveerde nog niet. Het is reeds twee dagen overtijd. Goed dat je haar die kolen hebt kunnen bezorgen. Maar pas zei je me dat Joanna je niet in een koude kamer wilde zien zitten. Verwaarloos niet je gezondheid. Je lieve soeverein gebiedt je dat Thea zich in uitstekende conditie houdt. Het geheim mijner zuster: een getrouwd man is verliefd op haar geworden en zij op hem; zij heeft gerenonceerd, en de liefde niet gekend. Ook ik geloof wel dat zij qualiteiten had voor grande amoureuse.

Ik ben blij dat je mijn antwoord aan Van Eugen goed vindt. Wanneer ik zoo'n brief moet schrijven heb ik de keus tusschen een half dozijn intonaties. De moeilijkheid is om de juiste te treffen; ik moet die "aanvoelen".

Aan 't Soerabaiasch Handelsblad was ik zeer goed gehonoreerd. Zei ik je dat ik daar schreef onder den naam van Hugo Reynst? Dat heeft me in 1940 vermoedelijk gered van het concentratie-kamp, waarvoor Anny uiterst benauwd was. Ik verdiende daar in 1928 400 gulden per maand. Na de economische crisis, in 1933, waren zij gedwongen te bezuinigen. Doch Pom had eenigszins gelijk. Wij zouden hebben kunnen sparen! Anny echter had geen groote talenten als huishoudster en als financier; en ik liet haar steeds het geldbeheer om haar zelf-vertrouwen te versterken. Pas in 1940 zag ik mij door de omstandigheden genoodzaakt (de uiterste zuinigheid was geboden!) om zelf het beheer te nemen der schatkist!

Ik weet niet waarom ik je mijn Blauwe Fee noemde. Ik zag je opeens zoo; met ook een streepje goud in het blauw. Ik zou je nog lang, nog twintig, dertig jaren op mijn borst willen dragen – en ik vraag het – zooals ik je nu kan voelen en voel aan 't hart, in 't hart van

je Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA