Matthijs Vermeulen
aan
M. Ruyneman-Marinissen
Laren, 5 augustus 1963
5-8-63
Zeer Geachte Mevrouw Ruyneman
Ik kreeg een schok, waarvan altijd iets zal blijven natrillen, terwijl ik op die dinsdag-middag thuiskwam van mijn werk en mijn vrouw mij zei: Ruyneman is dood. Zo onverhoeds, zo onverwachts. En zo kort nadat hij zich nog de moeiten had gegeven om een plaat te laten maken van mijn twee sonaten, en mij zelfs een pick-up te bezorgen. Deze vrienden-dienst had mij al bijzonder getroffen, en nu kan ik dat niet anders zien dan als een verholen wenk van afscheid. Hij was de laatste van de kameraden mijner jeugd, die nog leefde. Na onze jeugdjaren zagen wij elkaar nog maar bij tussenpozen, doch de strijd die wij toenmaals samen gevoerd hebben, knoopte tussen ons zeer hechte banden, die ik voor onverbreekbaar hield, en steeds gerespecteerd heb wanneer iets essentieels in het geding kwam wat hem betrof.1 Ik geloof dat hij en ik hierin onveranderd eens zijn gebleven en solidair in onze gedachten. Dat gaat niet voorbij.
Er zal wel niemand zijn die de herinnering welke ik oproep beter kan begrijpen dan U. De enige troost die bij zulk een verlies, en zulk een gemis het leed even lenigen kan, ligt in herdenken van het goede waarmee hij ons een uur gelukkig maakte, en een dag voor altijd mooi. Ik betreur nu dat ik mijn vriend deze dank niet méér en niet duidelijker heb laten weten, toen ik het hem nog zeggen kon. Innig hopend Uw smart daarmee een weinig te kunnen verlichten zeg ik het aan U.
Met diepe deelneming
M.V.
concept
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA