Matthijs Vermeulen
aan
Adriaan Roland Holst
Laren, 20 april 1959
Laren (N.H.)
Drift 45
20 april 1959
Beste Jany,
Als ik je telefoon-nummer gekend had, zou ik je allang gedankt hebben voor de toezending van Maatstaf-Maart. Eersteling is een prachtig, magnifiërend gedicht. Je moest dit thema uitwerken in zijn consequenties. De kleine wijziging in het laatste vers is geheel naar mijn verzwegen wens.
Ik zou je ook eerder geschreven hebben, maar Van Beinum's plotselinge dood heeft mij hevig getroffen en een hele poos bijna machteloos gemaakt. In onze muzikale aspiraties waren wij wonderlijk identiek. Ik hield van hem. Ik houd nòg van hem. Exclusief, en dat is het ergste. Hij heeft veel minder voor me gedaan dan ik van hem verwachten mocht. Zolang hij er was, kon me dat weinig schelen. Tenminste symbolisch wist ik hem naast me, de werkelijk onmisbare. Nu hij weg is, heb ik niemand meer, niet in Holland en niet in de rest der muziek-makende wereld. Het zal mij moeite kosten mijn verdriet te overwinnen en mij bij die totale eenzaamheid aan te passen.
Op de eerste dag van de lente kwam mij toevallig in handen Ecce Homo van Georges Ribemont-Dessaignes, een klein epos op la condition humaine. Het pakte me aan en ik begon met het begin. Hoe het zal lopen weet ik op 't ogenblik niet. Maar ik hoop te kunnen hopen nog.
Hoe gaat het met jou? Waar ben je?
Onze hartelijke groeten
van
Matthijs.
Verblijfplaats: Den Haag, Literatuurmuseum