Seroen – Cornelis
Berthe Seroen eindigde “tout gai!”, maar begon tout triste, en zong aldoor tout vrai.
Dat begin was een lied La Veille, van Matthijs Vermeulen, op een gedicht van François Porché (uit Le Poème de la Tranchée). Al ging veel van het muzikaal vocabulaire van den componist me bij de eerste auditie nog voorbij, deze heeft den dichter wel gehéél begrepen en ons de verschillende stemmingen van droef herdenken, van verlatenheid, angst en agonie nog sterker gesuggereerd dan de poëzie het alleen vermocht. Deze reflex van een krankzinnig-groot-wreeden tijd getuigt van een krachtig doorleven van het gebeuren, van een sterk en zuiver individualisme, dat even waar als hartstochtelijk en diep-mede-lijdend van phantasie is. La Veille van Vermeulen is een geniale worp, scherp van visie, groot van ziel. Beter vertolkers kon de componist niet wenschen dan Seroen-Cornelis, die al hun groote gaven van muzikale verbeelding met sterk gespannen toewijding hier ten dienste stelden. De zangeres kreeg een smaakvolle bouquet lelietjes.
Diligentia. Berthe Seroen Evert Cornelisavond.
Met den besten wil kan ik niet verklaren dat deze in hoofdzaak modern-Fransche muziekavond een diepen indruk op mij gemaakt heeft. De zangeres opende met een compositie van onzen Amsterdamschen collega Matthjjs Vermeulen La veille, een poème de la tranchée, schrijnend van oorlogsleed. Het gedicht treft in de ziel, doch doet het ook de muziek? Ik waag het te betwijfelen. Zij is gecomponeerd in den geest van de moderne Franschen, zij is een opeenvolging van de meest grillige dissonanten, doch zij doet m.i. eer schade aan den inhoud van het gedicht, dan dat zij deze ondersteunt en den indruk versterkt en verheft.
Trouwens de vraag mag naar aanleiding van dit concert wel worden gesteld of het juist gezien is op één avond zoo talrijke werken van één kleur te doen uitvoeren. Niet dat er onder de moderne composities niet ook zeer interessants aan te wijzen valt. Ik noem b. v. La Pintade van Ravel, de six épigraphes en de petite suite van Debussy, van welke laatste het deel Ballet genaamd, moest worden herhaald. Beide quatre-mainstukken werden door Cornelis-Andriessen buitengewoon mooi gespeeld. De zangeres droeg een aantal liederen van Ravel voor, waarvan in 't bizonder de geestige voordracht van La Pintade en Noël des Jouets bevredigde. […]
Diligentia – Berthe Seroen, Evert Cornelis, Willem Andriessen
Met een werk van Matthijs Vermeulen opende Berthe Seroen en Evert Cornelis hun laatsten avond gewijd aan Fransche kunst. La Veille is een smartkreet die opgestegen is uit de benauwenis der loopgraven. Een dergelijk poeëm te verklanken is bijna ondoenlijk. Het woord is van zoo’n schrijnende felheid, dat alle muziek overbodig is. Het lijkt ons tenminste niet mogelijk er den indruk door middel van muziek juist van weer te geven of te versterken. Daarbij is het de vraag of het talent van Vermeulen zoo ver reikt om het, indien het mogelijk ware, te kunnen doen. Wat hij nu bereikte is niet meer dan een pogen. Alle dissonanten ten spijt, bleef het bij een min of meer geslaagd volgen van het woord volgens het bekende Fransche voorbeeld, maar de woorden bleven voor ons hoofdzaak, de muziek bijzaak.
Van Debussy werd door Evert Cornelis en Willem Andriessen uitgevoerd Six épigraphes antiques en Petite Suite voor piano à quatre mains. Het eerste werk ging vrijwel spoorloos aan ons oor voorbij. Tot nog toe missen wij het juiste inzicht in zijn kunst, om alles van Debussy even geniaal en goddelijk te vinden. Zelfs de Petite Suite, die zooveel melodieuser is en zich bij het oude aansluit, lijkt ons in verhouding van andere werken van niet meer dan middelmatige muzikale waarde. Ook van Ravel kunnen wij niet alles tot in den hemel verheffen, al gevoelen wij wel, evenals bij Debussy, zijn delicatesse en verfijning. Uitgevoerd werd van hem: Deux épigrammes, Les grands vents venus d’outremer, La Pintade (een allergeestigste illustratie van Renards karakteriseering van Het Parelhoen) het mooie Noël des jouets (waarvan Ravel ook de woorden dichtte) en de drie Grieksche melodieën, waarbij hij een pianobegeleiding schreef.
Plaatsruimte belet ons wat uitvoeriger over deze werken te schrijven.
Nog werden uitgevoerd twee liederen van Charpentier. Het was wel merkwaardig op te merken, hoe goed het deed eens even wat melodie te hooren. Charpentiers liederen Les Trois sorcières en A mules zijn buitengewoon mooi van expressie. Vooral het laatste treft door datgene, waardoor muziek toch eigenlijk eerst muziek is: door welluidendheid en diepte van uitdrukking. Deze liederen mogen dan in de toekomst geen rol van beteekenis spelen, voor het oogenblik geven zij wat wij van de muzikale kunst vragen: bevrediging van het verlangen in ons naar muziek.
De drie uitvoerenden hebben wij reeds zoo dikwijls naar waarde gehuldigd, dat wij nu volstaan kunnen met de enkele vermelding dat zij zich weer buitengewoon goed van hun taak hebben gekweten.
Een niet talrijk publiek heeft hen warm toegejuicht.
Seroen-Cornelis-avond
[…]
De avond werd ingeleid door La Veille van Mathijs Vermeulen op een tekst van François Porché, Le Poème de la Tranchée, waarin de ellende van den oorlog beschreven wordt. Of dit gedicht voor muzikale bewerking geschikt was, voor rekening van den componist latende – wij twijfelen er sterk aan – kregen wij van hetgeen Vermeulen er van maakte den indruk, dat dergelijke muziek een wreedheid voor ons gehoor is. Een opeenhoping van schrille dissonanten is er voor noodig geweest, die de meest goedwillende hoorders niet kan aantrekken, zelfs al wordt toegegeven, dat de wrange woorden geen aanleiding tot zoetsappigheid geven. Wij menen dan ook uit den geringen bijval te mogen aannemen – al zou dit ten slotte geen beoordeelingsuitgangspunt mogen zijn – dat dit het algemeene gevoelen van de toehoorders was.
Mevrouw Seroen was voortreffelijk gedisponeerd en het spel van Cornelis en Andriessen was verrukkelijk, ook Cornelis’ begeleiding was zeer fijnzinnig en buitengewoon artistiek.
Diligentia. Seroen-Cornelisavond.
De avond werd geopend met de voordracht van een compositie van onzen amsterdamschen collega Matthys Vermeulen op een gedicht de la tranchée La Veille. De componist heeft getracht het wrange, wreede en ontstellende van dien oorlog, die in het gedicht scherp en onmeedoogend tot ons spreekt ook in klanken weer te geven. Dat hij daarin geslaagd is kan ik moeilijk toegeven; de eerste indruk is zelfs, dat hij den geest van de woorden door de muzikale behandeling, verslapt heeft. Wij hooren moderne klanken, een opvolging van grillige dissonanten, die eerder afstooten dan aantrekken en per saldo een gevoel van wrevel en onvoldaanheid wekken. Ik bewonderde Berthe Seroen dat zij dit weinig voldoening gevende lied met zooveel toewijding gezongen heeft. Na de pauze was het publiek den concertgevers sympathieker gestemd. Berthe Seroen ontving een fraai bloemstuk.
Seroen-Cornelis-Andriessen
[…]
Er werd begonnen met La Veille van Mathijs Vermeulen, het eerste werk dat ik van dezen Amsterdammer hoorde. Het gedicht, fragment uit Le Poème de la Tranchée van François Porché, ontroert reeds door echtheid van voelen van den voortdurenden doodstrijd in den loopgraaf. En de muziek vertoont een stijging, die tot een beklemming wordt, beklemming van wreede werkelijkheid van doorleefdheid in agonie. Het begint bij “Prions avec les seuils”, geweldig visionair is “En avant des convois”, tot het hoogtepunt à genoux! een ommekeer brengt. Al wat ik bij eerste auditie van deze compositie weet te zeggen, is dat ze mij hevig gepakt heeft en dat ze een der meest grootsche voortbrengselen van dezen zwaarbewogen tijd moet zijn.
[…]
Seroen-Cornelisavond
Muziek beschrijven, ik heb 't al meermalen gezegd, is doorgaans een onbegonnen werk, men kan eenige technische opmerkingen over de ontleding van een toonstuk aanvoeren, den geestelijken inhoud in woorden weergeven, men moet zich bepalen tot enkele algemeene indrukken bij het aanhooren verkregen, te vermelden. Bij zangmuziek helpen de tekstwoorden eenigszins, maar toch ook slechts tot op zekere hoogte. En hoe zou ik nu den indruk moeten meedeelen, verkregen van het zangstuk waarmede het concert op Maandagavond begonnen werd, dat La Veille heet en gecomponeerd is door Mathijs Vermeulen? Van begin af vergast (?) de componist ons op een samenvoeging van heterogene klanken, alsof daarin de kracht van den schrijver moet gevonden worden. Tegenover zooveel onnatuurlijks erken ik volmondig onmachtig te zijn, mijn pen zoodanig te hanteeren, dat de lezer er iets anders dan afweer uit kan vatten. De schuld kan aan mij liggen, ook dat wil ik toegeven, maar Vermeulen’s werk heeft mij geen anderen indruk gegeven dan dat ik mij er niet in de geringste mate tot aangetrokken gevoelde. Wanneer de toonkunst in zulke banen verder moet komen, dan zou ik geneigd zijn te gaan wenschen nooit meer muziek behoeven aan te hooren. Ik beschouw La Veille dan ook als een mistasting.
[…]
Berthe Seroen – Evert Cornelis
[…]
Vermeulen's muziek op La Veille van François Porché voelt men, in tegenstelling met Magnard's sonate voortgestuwd door een heftige innerlijke emotie. Daar is geen noot die niet sterk is geïnspireerd; zoo men die inspiratie niet overal even sterk waarneemt, ligt dat meer aan de techniek van den componist, die zijn emotie niet steeds zuiver heeft kunnen verklanken. Maar de grondstemming: de koortsachtige spanning van den loopgraafsoldaat, die na doorwaakten nacht den dood ziet naderen in den lichtenden morgen; die ziekelijke nervositeit, die visionaire opgewondenheid onder den indruk van een komend geweldig gebeuren — dat alles voelt men ook beven in deze muziek. Maar evenals in Vermeulen's symphonie voelt men ook hier weer het onevenwichtig, het onbeheerschte, het onoverzichtelijke; de inspiratie is niet bezonken, niet gekristalliseerd, de gedachte is niet verklankt tot een zuiver-omlijnd geheel; het is een verward mengsel geworden van genialiteit en dilettantisme, een spontane, directe overgave aan de innerlijke opwelling zonder de bezinning van den kunstenaar. Er steekt — het blijkt nu weer uit dit lied — een zeer persoonlijke scheppingsdrang, een zeer bijzonder talent in Vermeulen, maar wil het zich in een- kunstwerk uiten, dan moet nog veel geordend, verpuurd en een belangrijk rijpingsproces doorworsteld worden. En ook een genezingsproces, want er is in deze muziek ook veel extravagants, iets psychopathisch, hetgeen verklaart, dat Vermeulen zich door dezen tekst zoo bijzonder geïnspireerd voelde.
De sonate en het lied waren de noviteit den avond; Magnard's werk werd kalm, Vermeulen's lied met veel bijval ontvangen; Berthe Seroen vertolkte het lied met zeer gevoelige expressiviteit en Cornelis toonde in de zeer moeilijke pianopartij zijn virtuositeit.
Berthe Seroen en Evert Cornelis, met medewerking van Thomas Canivez –
Concertgebouw, kl. Zaal
[…]
Veel meer pikant deed zich het lied van Matthijs Vermeulen voor. Men gevoelt er onmiddellijk den impressionist in, d.i. den artist wiens indrukken van waarde zijn door het bijzondere van zijn persoonlijkheid. De sterke visie van het geval interesseert, zoodat tot het einde van het wat gerekte gedicht de stemming er in blijft bij de hoorders, die zoolang blijven toejuichen dat menige componist zich daardoor al op het podium getrokken zou wanen. Vermeulen verliet zijn plaats in de zaal echter niet en vermeed daarmede een mogelijk politiek tintje aan het applaus te accentueeren.
Wat nu de muzikale uiting en verwerking zijner artistiek waardevolle impressies betreft moet opgemerkt worden, dat deze, althans in dit lied, verre ten achter blijven bij de gemakkelijkheid waarmede Vermeulen zich literair weet te uiten. Heeft hij daar steeds de beschikking over een „welversneden pen”, die hem in staat stelt zijn onderwerp met ongebreidelde vrijheid en met rijkdom van gedachten meedoogenloos te chargeeren, hier, muzikaal, heeft hij blijkbaar te kampen met gebrek aan techniek en beweegt zich, harmonisch (op enkele uitzonderingen na) in het benepen kringetje van een vooruit opgesteld procédé, hetgeen ten slotte leidt tot een bedenkelijke armoede van uitdrukkingsvermogen. Het pleit wel voor den in eersten aanleg vaststaande artisticiteit van zij impressionisme, dat hij, ondanks deze bezwaren toch zijn effect zoozeer weet te benaderen.
Heel wat bescheidener van illusie zijn de bewerkingen der oud-Fransche liederen door Willem Pijper. En terecht, hier past eenvoud en natuurlijkheid. Pijper is er in geslaagd de charme dezer melodieën nog meer toegankelijk te maken en Berthe Seroen heeft er, met haar toehoorders, pleizier van gehad. Haar succes was zoowel na het lied van Vermeulen en Pijpers bewerkingen, ook na al hare overige voordrachten weder zeer groot. […]
Seroen-Cornelis
[…]
Als tweede noviteit kwam „La Veille", voor zang en piano van Matthijs Vermeulen, een compositie, die men moeilijk een lied kan noemen; het werk duurt 10 minuten en zou waarschijnlijk met orkest beter het wezen van Vermeulens expressie benaderen dan met pianobegeleiding. Tout savoir c'est tout pardonner. Nooit leerden we Vermeulen, die als telegraaf-recensent met felle bewegingen het terrein der kunst dikwijls als het ware raseert, beter kennen dan nu we ook eene muziek van hem hoorden; zijn symphonisch orkeststuk ging in Arnhem en kennen we; een liedje, als bijlage verschenen van een blad, was te onbeduidend om er bij stil te staan, maar deze uitgebreide compositie hebben we met veel belangstelling gehoord. Het gedicht (van François Porché) is een prachtig gevoeld specimen van oorlogspoëzie, en de vertolking was zoo meesterlijk, dat we na deze auditie niet behoeven te twijfelen, of het is uitgevoerd, zooals de componist het wilde; wat eerstens lang niet altijd het geval is, en tweedens bij een modern, gecompliceerd werk van het hoogste belang voor het juist verstaan moet worden geacht.
Het geheele eerste deel (drie vierregelige strofen) gingen onverstaanbaar voor ons voorbij; van de goed opgezette maar doelloos-ostinato voortgevoerde Seconde-gangen in het voorspel tot de in doodgewone melodie-lijnen geschreven zangstem omgeven door eenige piano-motieven, die alleen coloristische waarde bezitten, was deze muziek niet anders dan een gewilde pose; tot bij: „Et prions dans les champs" plotseling een zuivere inspiratie oorspronkelijk neergeschreven, de muzikale gedachte opnam en verder voerde, tegelijk een getuigenis afleggend van Vermeulens talent èn van zijn gebreken.
We kunnen kort en goed zeggen, dat zijn nobel, muzikaal enthousiasme wordt overstemd door zijn radelooze nervositeit, die hem volkomen machteloos voor zijn onderwerp plaatst; daardoor mist hij alle soberheid en zelfbeheersing en het vereischt een groote routine in muziekhooren, om in het culminatie-punt van dit gedeelte het tweemaal herhaalde “Prions”, bij alle onzuivere elementen in geest en in techniek (als voorbeeld van dit laatste b.v. de niet uit de muziek voortkomende localisatie van sommige lettergrepen) de waarachtig muzikale kern te ontdekken, die wezenlijk en stellig in deze muziek schuilt.
In het verder verloop van het lange stuk, dat zeer zeker een tweede auditie vraagt, hooren we nog enkele naklanken van dit sterk muzikale gedeelte, maar tot de daar bereikte hoogte stijgt de melodische en harmonische lijn niet meer.
[…]
Seroen-Cornelis-avond III
[…]
Meer applaus ontketende La Veille van Matthijs Vermeulen, een muzikale bewerking van François Porché's La Poème de la Tranchée, door Berthe Seroen met meesterschap en een zeer krachtig dramatisch accent zooals de toondichter dat waarschijnlijk heeft bedoeld, vertolkt. Het drama der loopgraven werd ineens weer levend en al deden sommige gedeelten, als het vierde vers, ietwat fantastisch-exotisch, als in een Lydische stemming geschreven, aan, niettemin bleef de realiteit voortdurend haar gezag handhaven. Op menige plaats leek de tekst mooi aangevoeld, al waren er waarschijnlijk tengevolge van een technische onbeholpenheid, vooral in de klavierbegeleiding, zwakke momenten, die tot verbrokkeling van het geheel aanleiding schenen te geven. Ondanks het onrijpe in de techniek ging er vooral door de dramatische expressie der vertolkster nu en dan wel ontroering van uit.
De toondichter onttrok zich aan eIk huldebetoon, hoewel sommigen hun best deden Vermeulen tot opstaan te bewegen. […] Aan bloemen heeft het op dezen laatsten avond ook niet ontbroken.
Concert Berthe Seroen en Evert Cornelis
Het Seroen-Cornelis-concert heeft o.a. als noviteit een lied van Matthijs Vermeulen gebracht, dat ons den criticus deed kennen als een componist van buitengewone hoedanigheid.
Het zij verre dat ik “la Veille” (naar tekst van François Porché) een meesterstuk zal noemen, doch de compositie bezit de groote verdienste van “waar” te zijn.
De inspiratie, welke ieder kunstwerk het leven moet geven, heeft den componist geen oogenblik losgelaten en wanneer ik de eenigszins alledaagsche tekstbehandeling van het “Adieu Père” etc. uitschakel (waar hij in al zijn sterkte het zwakst is) heeft Matthijs Vermeulen de tekst doorleefd en het beklemmende in zijne muziek doen terugklinken.
In “La Veille” leeft de onrust en voelen wij de vertwijfeling in snerpende muziek, er is gradatie in het toondicht dat een rustig begin heeft (piano-inleiding) doch in haar dissoneerende accoorden voelen wij langzamerhand het onheil naderen, dat verpletteren gaat alle hoop.
Een tweede groote verdienste van “la Veille” is, dat het geheel persoonlijke muziek is; misschien had men Debussyisme in het werk van Matthijs Vermeulen verwacht, doch geen noot herinnert aan Debussy of ander beroemd Fransch componist; het is sterk individueele muziek, welke om haar onstuimigheid (doch niet om haar structuur) doet denken b.v. aan Tschaikowsky; het is muziek spontaan uit het hart geweld, brekend met alle conventie, zonder berekening op effect of streeling van het gehoor, muziek vol van passie en expansie, waarbij de techniek van ondergeschikt belang is ... en wat doet het er aan toe of de techniek minder volmaakt is, als het “innerlijke” in een werk terugtrilt?
De ziel, meer of minder volmaakt in vorm gereflecteerd, is immers de levend-makende adem van elk kunstwerk en deze alléén (geen musicale gemaniëreerdheid) kan haar invloed op den hoorder doen gelden en het geheel tot een schoon-iets stempelen.
Van harte heb ik kunnen medejuichen met het enthousiaste auditorium, dat minuten-lang bleef roepen om den componist, die echter niet in de zaal aanwezig was.
Matthijs Vermeulen heeft met “La Veille” een schitterend entree te Amsterdam gemaakt en de uitvoering zijner compositie kan wel als een evenement in het concertseizoen worden geboekstaafd.
Ontegenzeggelijk is Vermeulen dank verschuldigd aan Berthe Seroen, die het lied voortreffelijk voordroeg en aam Evert Cornelis, die het instrumentale gedeelte meesterlijk reproduceerde.
Nog zij gemeld, dat Berthe Seroen liederen zong van Moessorgski, Gabriel Fauré, Em. Chabrier en oud-Fransche liederen in de bewerking van Tiersot, en Willem Pijper, welke wij meerendeels reeds vroeger van haar hoorden.
Behalve de accompagnementen speelde Evert Cornelis de reeds vroeger door mij besproken Suite “Op een tentoonstelling” van Moessorgski; het concert werd geopend met een cello-Sonate van Albéric Magnard, door Thomas Canivez niet altijd vlekkeloos van toon, doch overigens met vaardigheid voorgedragen.
„LA VEILLE” VAN MATTHIJS VERMEULEN
Er zal zeker een tijd komen dat ook de kunstgeschiedenis en de kunstberichtgeving rekening moet gaan houden met de evolutie, die Frankrijk in de loopgraven onderging. Evenals er in de Figaro eenigen tijd geleden de geboorte van een nieuwen stijl kon worden gesignaleerd, welke in de brieven uit de loopgraven bleek, de stijl van een “France âpre et peu connue” zal er ook eens de geboorte van een muziek aangekondigd worden, die hetgeen de moderne impressionisten aanbraken nog nader zal verdiepen. Een muziek, geschapen uit de in beproeving vernieuwde ziel, die in een positie-oorlog van vier jaren gespannenheid de beste elementen van den “esprit français" (in tegenstelling met de “esprit gaulois”) kreeg aan te kweeken. Het is interessant en belangrijk dit in gedachte te houden. Met dezen nieuwen achtergrond krijgt de kunst van Debussy en Ravel te meer het accent van de “finesse”. De opleving der muziek, zooals zij ten tijde der moderne impressionisten plaats vond, een verrukkelijke bloei met nieuwe illusies, moest toch noodwendig: evocatie zijn. D.w.z. zij moest beginnen met de grondtonen op te roepen, die eens aan de muziek tot basis hadden gediend en daarbij die voorwaarden scheppen, waarmede de muziek haar nieuwe toekomst kon verwerkelijken: die van het gebaseerd zijn op de instinctieve natuur. De kunst van Debussy was een oplossing van het verleden in de Fransche cultuur, en daaraan ontleende zij haar al-omvattendheid en haar suggestief herwekkende vermogens. Zij heeft voor het nieuwe muzikale Frankrijk de geluidskring geschapen, waarbinnen het komende zich dadelijk georiënteerd zou kunnen voelen. Dat komende zal ons zeker boeien. Niemand is het onbekend hoe het aangezicht van Frankrijk tijdens den oorlog veranderde en hoe het gebaarde, ernstige en intelligente gelaat van den poilu meer dan alleen een soldatenmasker vertoont. De geest, die hieruit spreekt, zal het leven weer opnieuw op al zijn vervreemde waarden gaan terugvoeren. Want: aan dezen geest ging een samenzijn vooraf met het meest fatalistische moment dat de impulsieve natuur kon beleven, dat moment dat Porché zoo suggestief, donker en ontroerend heeft uitgedrukt in deze regels uit zijn Poème de la Tranchée:
Adieu, père, époux, fils, frère, ami, tous les nôtres.
Vous n'avez point dormi comme les onze apôtres.
Autour du Maître abandonné.
Adieu vous voilà tous marchant la tête droite,
Défilant pour mourir par une brèche étroite
Adieu, l'heure a sonné.
Van dit nieuwe Frankrijk is de muziek ons nog niet bekend. Maar het lééft reeds, voordat het geboren werd, d.w.z. voordat wij het in feiten gerealiseerd zagen. — Ik dacht hieraan toen op het laatste concert, dat Berthe Seroen en Evert Cornelis hier gaven, een sonate van Alberic Magnard voor cello en piano en een lied van Matthijs Vermeulen werden uitgevoerd. Het werk van Magnard staat geheel buiten dat der impressionisten, zonder het vooraf te gaan. Men heeft vaak op de eenzaamheid van Magnard gewezen en ik geloof ook dat hij met de evolutie van zijn tijd in zijn muziek weinig beslissend contact had. Wat ik in hem bewonderde was den soberen geest, die de muziek als structuur met groote, maar ingehouden liefde heeft aangezien en die door de zelf-beperking een stugge en onverzettelijke sterkte van zich geeft, eigenschappen, die ik mij kan voorstellen, als door de huidige omstandigheden in een gansche generatie van Franschen ontwikkeld. Het lied van Vermeulen kon rechtstreeks uit de loopgraven zijn overgeleverd. Het is niet een strijdzang als waarin b.v. Diepenbrock de muziek tot zwaarden omsmeedt. Het heeft het monotone rythme van dat fatalisme, hetwelk als een grauwe laag over de ziel lag, wanneer men opziet naar een hemel zonder morgen. Een Gethsémané-stemming waarin de mensch, bloed zweetend, wacht op zijn uur dat slaat. Vermeulen, die het moment klaar meevoelde met een Fransche bewogendheid is er in geslaagd in het slot van zijn lied een muzikale uitdrukking te geven aan dat oogenblik, waarin de ziel haar sidderendste teederheden bloot geeft. Ik geloof dat hij met de muziek van dien enkelen regel voor de toekomst heeft bewezen dat hij schepper is. De onvolkomenheden van wat nog teveel idee is gebleven (critiek vindt altijd bedenkingen) kunnen daarbij gevoeglijk buiten bespreking blijven.