Matthijs Vermeulen
aan
Th. G. van der Leer
Amsterdam, 5 juni 1956
Amsterdam
Herengracht 330
5 Juni 1956
Zeer Geachte Heer v.d. Leer,
Hartelijke dank voor Uw brief van 2 dezer, die mij zeer getroffen heeft.
Het doet altijd goed te weten dat er iemand is ergens voor wiens pleizier en tot wiens genoegen men schrijft. Want anders zou men niets hebben dan het beetje geld dat men ervoor krijgt, en wat is dat waard?
Merci ook voor de recensie van Jos de Klerk.
Waarschijnlijk zou ik ze zonder U niet hebben gezien.
En vindt U het niet merkwaardig dat hij, na 38 jaar!, de eerste is die vermeldt dat ik "een zeldzame aanleg heb als vinder van nieuwe melodische vormen"?
Dat is altijd het essentiële voor mij geweest: de muziek − de wereld − wat zang-rijker te maken. En niemand heeft dat totnutoe opgemerkt. Iedereen is daaraan voorbij gegaan.
Vindt U dat niet vreemd? Hoe kan men zo iets begrijpen en verklaren, dat alle oren dicht zijn?
Neen, − de laatste tien jaar heb ik niet gecomponeerd. Het is niet omdat de creatieve bron is opgedroogd. Maar het schrijven kost mij niet enkel te veel moeite, en dus te veel tijd, maar het is me onmogelijk om twee zo tegenstrijdige bezigheden − het schrijven over muziek en het componeren − tegelijk, te zamen, uit te oefenen. Dat eist (bij mij ten minste) een geheel andere instelling.
Maar schrijven is noodzakelijk voor het brood. Een componist als ik "verdient" niet eens genoeg om schoenen te kopen.
Sursum corda − niettemin.
Nogmaals U dankend, met vriendelijke groeten en
Hoogachting,
Matthijs Vermeulen.
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA