MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19510418 E.J. Klinkenberg-Zeeman aan Matthijs Vermeulen

E.J. Klinkenberg-Zeeman

aan

Matthijs Vermeulen

[18 april 1951]

Dit is de tweede keer dat ik U schrijf. Nu naar aanleiding van uw artikel in "de Groene" over Paul v. Kempen. Ik heb het gelezen en helemaal kunnen invoelen, al was het alleen omdat ik Jodin ben en ongeveer al m'n familieleden door de Duitsers vermoord zijn. Maar toen ik het uit had, zei ik tegen mezelf: "En toch"..... Verder kwam ik niet. Er was iets tegen in te brengen, maar wat. Probeerde ik het, dan zei ik weer "En toch", in verband met mijn eigen gevoelens. Ik kwam er niet uit.

Nu lees ik net in "De komende Europese mens" van Walter Schubart: "De vergevingsgezindheid van de mens is een bewijs te meer voor de Russische voorbestemming tot de vrijheid. Degene die bereid is te vergeven, bevrijdt zich van de beledigingen hem aangedaan. Hij bevrijdt de zondaar niet alleen van de last van zijn schuld, maar zichzelf van de druk van de haat, terwijl wraak de wreker blijft ketenen aan de overtreder en de eerste van zijn zelfbestemming berooft. De idee van vergevende liefde is onverbrekelijk met de vrijheid verbonden, de idee van vergelding met die van afhankelijk[heid]."

Beter had ik zelf nooit kunnen formuleren wat ik vaag aanvoelde. Wat denkt U hiervan? Gelooft U niet, U, die achter en boven de dingen uitziet, (dat bewijzen Uw artikelen over muziek alleen al) gelooft U niet dat, als de slachtoffers van die hele grote misdaad ergens vertoeven en ons aards gebeuren gadeslaan, ze zouden zeggen van Paul van Kempen "Laat 'm maar". Het oudtestamentische "oog om oog, tand om tand" moeten we toch opvatten in die zin, dat niet wij elkaar alles vergelden moeten, maar dat in de grote ordening vanzelf alles vergolden wordt, dat dat een wet is, waar niemand aan ontkomt. Mijn onontwikkelde wijze moeder zei "Alles sterft bij je naar huis". Ik vond het altijd een raar gezegde en dat is het eigenlijk ook, maar wat ermee gezegd wil worden, is toch waar?

Natuurlijk zijn we gebonden aan de aarde met alle vezels van ons lichaam, maar ergens is toch ook iets, dat daar op enkele momenten bovenuit komt (kan komen). Daar schrijft U zelf dikwijls over. Dat spreekt uit de achtergrond van alles wat U zegt. Moeten we dan ook niet vanuit deze achtergrond problemen als die zich in verband met P.v.K. voordeden, benaderen en ook van daaruit onze houding bepalen?

Ik waag me met de inhoud van deze brief in het hol van de leeuw dat ben ik me bewust en ik zou U willen vragen, vóór de stroom van heilige verontwaardiging (ik schrijf "heilige" want daarvan ben ik overtuigd) in U losbarst en over mij uitvloeit, te willen bedenken dat ik zoekende ben en ik niet dadelijk genoegen kan nemen met alles wat zich voor mijn gevoel als goed aandient, noch direct af kan wijzen wat daar van afwijkt –

Natuurlijk begrijp ik dat we in het maatschappelijk leven onze maatregelen moeten nemen tegen alles wat slecht en onedel is, al was het maar uit zelfbehoud en in het algemeen belang en dat deze maatregelen strenger en wreder worden in een oorlog en vooral tegenover alles wat zich als vijand van de mensheid voordoet, spreekt vanzelf. Maar ik zou zeggen met mensen als P.v.K., òf je geeft ze weer een kans, òf je isoleert ze grondig.

E. K. Z.

[datering op grond van antwoord MV d.d. 27 april 1951]

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA