Matthijs Vermeulen
aan
Joanna Diepenbrock
Amsterdam, 30 juni 1950
Heerengracht 330
30 Juni 1950
Lieve Joanna,
De Groene van deze week zal je wel teleurstellen. De spijt daarover kwelt me een paar dagen. Want de enige blijvende indruk die ik kreeg van Philomela dank ik aan jouw voordracht van de Proloog, die zeer harmonisch anticipeerde op het volgend koor, dat door jouw accenten betekenis en voltooiing kreeg; – vervolgens (en dat is alles, maar veel) aan jouw perfecte aanpassing bij Andriessen's muziek bij 't slot van 't vijfde tafereel.1
De rest der hele opera is mij totaal onverschillig gebleven.
Wanneer ik hélemaal oprecht reagerend was geweest zou mijn "critiek" van die momenten hebben moeten uitgaan, niets anders vermeldende als goed dan dat. Ik weet niet of dat mogelijk was. Ik heb er niet over nagedacht toen ik begon te schrijven.
Tot mijn ergernis zag ik gisteren dat Koolhaas, die me in menig opzicht tegenspreekt zich ook aanmatigt om jou onvoldoende te vinden, hoewel ik hem uitdrukkelijk gezegd had dat ik bewonderde wat me in je dictie en actie trof. Op mijn vraag wie volgens hem dat beter zou hebben kunnen doen dan jij had hij geen antwoord. Zijn ergerlijk stukje was toen nog niet geschreven. Te lezen dat hij daar alles goed vond behalve juist jou, – en dat ondanks je gebrekkigheid toch alles hem overtuigde! – heeft me buitengewoon gehinderd. Zodanig dat ik niet kan laten je te schrijven.
De onwil waarmee men je bejegend heeft in de pers is me een raadsel. Ik heb geprobeerd me daarover duidelijkheid te verschaffen door deze en gene te ondervragen. Ik ben tot de voorlopige conclusie gekomen dat de indruk die je gaf afhing van de plaats waar de hoorder zat. Een simpele kwestie van Stadsschouwburg-acoustiek. Onverhelpbaar. Waar Thea en ik zaten (op twee verschillende plekken) verstonden wij je uitstekend. En daarom was geen gebaar van je te veel, noch te weinig. De rest der knullen (onder wie ik me reken in mijn triest emplooi) was blijkbaar minder bevoordeeld.
Conjunctuur der sterren? Geloof 't als je wilt. Maar herinner je dat de sterren "invitant sed non necessitant" gelijk de term, meen ik, luidt. Ik heb je geen moed in te spreken. Eer zou ik me dat zelf moeten doen. Want zoals menigmaal reeds heb ik zin om ruzie te maken met de haasjes van De Groene. Ils me dégoûtent profondément. Je les ai en abomination.
Wees ervan zeker dat ik vooral aan jou dacht terwijl ik schreef dat ieder die medewerkte aan Philomela me dikwijls uitstekend scheen. Schrale troost zul je misschien zeggen. Vergeef me dan mijn lafheid! Wie weet? Als ik niet met je verbonden was zou ik me misschien meer vrij voelen. Het is best mogelijk dat enkel Thea van ons tweeën recht door zee durft te gaan. Misère de moi!
Met de gewaarwording van niet mijn hele plicht te hebben vervuld,
je
Matthijs.
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA