MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19500622 Matthijs Vermeulen aan Casper Höweler

Matthijs Vermeulen

aan

Casper Höweler

Amsterdam, 22 juni 1950

Amsterdam

Heerengracht 330

22 Juni 1950

WelEdele Heer,

Het spreekt vanzelf dat de Redactie van De Groene mij inzage verstrekt heeft van de brief welke U dato 17 Maart haar toezondt op uitnodiging van de heer Zandstra. Tot mijn spijt was de Redactie van oordeel dat Uw schrijven een particuliere kwestie betrof die niet in 't openbaar behandeld behoefde te worden zolang zij particulier bleef. Met deze opvatting, welke ik niet zou aarzelen sofistisch te noemen, ben ik het absoluut niet eens, te meer omdat ik van de heer Zandstra vernomen had, dat U mij gedurende een lezing voor de Landbouw Hogeschool te Wageningen qualificeerde als een "volksvergiftiger", hetgeen door U in 't openbaar geschiedde, buiten weten van de beschuldigde persoon, die bijgevolg geen gelegenheid vond tot verdediging. Ik heb de Redactie niet kunnen overhalen om mijn appreciatie te delen. Wijl het een zaak gold welke per slot voor mij particulier was, en uitsluitend mijzelf raakte (hoewel ik nochtans meende dat ook algemene belangen der muziek ermee gemoeid waren) heb ik "het" niet op haren en snaren willen zetten.

Persoonlijk echter beschouw ik als mijn plicht om U repliek te geven op het eerste en gewichtigste Uwer bezwaren, welke U tegen mij oppert in genoemde brief, dat ik houd voor 't meest krenkende; en bovendien strijdig met de feiten, dus onmotiveerbaar.

U verwijt mij dat mijn "vete" tegen Willem Mengelberg en het Concertgebouw voornamelijk veroorzaakt is wijl Mengelberg geweigerd heeft mijn eerste symphonie te spelen.

De compositie dezer symphonie is door mij begonnen in Augustus 1912, voltooid in 't najaar 1915. Mijn polemiek tegen Mengelberg begon eveneens in 1912. Zij verscherpte zich in 1914, wegens Mengelbergs flagrante Duitsgezindheid, wegens Mengelberg's onderdrukking van Evert Cornelis. Terwijl mijn aanvallen tegen hem het heftigst waren, heb ik hem in 1916 – om zijn artistieke rechtschapenheid en geweten op de proef te stellen – toen mijn symphonie ter uitvoering aangeboden. Wij hebben destijds een onderhoud gehad, waarvan het einde was dat hij mij aanried les te gaan nemen bij Cornelis Dopper. Het was hem onbekend dat Dopper de symphonie reeds gezien had en mij schriftelijk zijn hoogachting voor dit werk betuigde. In 1921 – toen ik vrijwillig geen criticus meer was – heb ik Mengelberg in drie brieven, en om dezelfde reden, de uitvoering verzocht mijner Tweede Symphonie. In 1916 antwoordde hij mij nog autographisch, wat hij zelden deed. In 1921 ontving ik geen antwoord. Ik heb mijn drie brieven toen gepubliceerd in De Nieuwe Kroniek, en ben vertrokken naar Frankrijk, duidelijk begrijpende dat er voor mij in Nederland geen levenskansen bestonden bij gebrek aan elementaire rechtvaardigheid. Met mijn huisgezin van drie kleine kinderen (later vier) heb ik toen geleefd van de bedelstaf gedurende ruim vijf jaren, en ik kan U verzekeren dat 't geen "pretje" is om 's winters geen vuur te hebben. Pretjes maakte iedereen van 1919 tot 1939!!

Tot aan 1921 hadt U de documenten, die deze vermeldingen staven en haar maken tot onbetwistbare feiten, kunnen vinden in de leggers van De Groene, De Nieuwe Amsterdammer, De Telegraaf (waar ik o.m. de brief van Dopper publiceerde, nadat de Amsterdamse wethouder A.J. den Hertogh had geschreven en laten drukken, dat Willem Mengelberg mijn eerste symphonie niet had willen spelen uit pure edelmoedigheid, uit medelijden met me, om mij "te sparen") en de reeds geciteerde Nieuwe Kroniek. Tussen haakjes: Het heeft niemand verwonderd dat ik na het infame artikel van de Wethouder, Mengelberg nog menigmaal met de grootste bewondering geprezen heb.

Ook dit kunt U zwart op wit vinden in diverse kranten-leggers. En wijl u historicus wilt zijn, en arbiter, en beschuldiger, was het Uw eenvoudige plicht om de bereikbare documenten te raadplegen, alvorens af te gaan op loze en valse geruchten. Meent u soms dat de levenden minder aanspraak hebben op objectiviteit en rechtvaardigheid dan de doden?

Verder laat ik U over aan Uw geweten van man der wetenschap, als U dat hebt. U kunt doorgaan, als U dit lust, met mij te betichten, zonder argumenten. Bij voorbaat autoriseer ik U dit schrijven van mij te publiceren. Maar of U dit durven zult is de vraag.

Met alle achting die U mij hierna veroorlooft,

Matthijs Vermeulen.

P.S. Er bestaat geen duplo van deze brief.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA