MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19500128 Rijk Kroese aan Matthijs Vermeulen

Rijk Kroese

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 28 januari 1950

28 Januari 1950.

Zeer geachte Heer Vermeulen,

Uw 5de symphonie is door de radio op geen stukken na tot haar recht gekomen. Er was storing en inmenging van een buitenlands station. Uw muziek wil van alle kanten op ons af komen, ons omringen zó, dat ontsnappen niet meer mogelijk is. Maar wanneer men naar de radio luistert (met alle voordelen daaraan verbonden: geen storende mensen, de rust van een donkere kamer) dan komt het geluid toch teveel uit één hoek en dat verdraagt uw muziek minder dan welke andere ook. Het barst teveel het toestel uit, zelfs in gedeelten die niet tutti gespeeld worden. Toen ik naar uw 4de symphonie luisterde, was de weergave perfect, maar gisteravond was dat lang niet het geval. Daarom kan ik niet zo vrij oordelen over uw 5de, als ik graag zou willen.

Ik kan mij enigszins voorstellen, dat de mensen bij honderden het Concertgebouw uitliepen, toen deze symphonie werd gespeeld, maar om geheel andere redenen dan de heer Rutger Schoute, die op dit feit gisteren nog even de aandacht vestigde. Ik ben namelijk van mening dat slechts weinig mensen het (reeds) kunnen of willen verdragen dat de muziek hen dermate dwingend in hun "grondvesten" aantast, dat ze gevaar lopen erdoor overspoeld te worden. Uw muziek laat vrijwel geen ogenblik af, eist de volle overgave, is bijna fanatiek in haar behoefte alles met zich mee te slepen naar de "lendemains chantants" of de "victoires". Men kan naar uw muziek niet genoegelijk luisteren, men kan er niet op deinen, men kan er geen min of meer loshangende behoefte mee bevredigen en men kan er ook niet bij wegsmelten. Men is er zich voortdurend van bewust, dat deze muziek wil overrompelen en volledig in bezit nemen, maar zodra men zich gewonnen heeft gegeven, is de mens in klanken vervluchtigd zonder dat hij ook maar een ogenblik ophoudt, mens te zijn en zich van zijn menselijkheid bewust te zijn! Uw muziek is naar mijn mening wel enigszins te vergelijken met de tien vogels in de lucht, die door Greshoff geprefereerd worden boven de éne in de hand. Zolang het publiek (en ook alle musici en critici) een met de eisen van hun elementaire behoeften overeenkomende burgerlijke waardigheid wenst op te houden, d.w.z. de vogel, die men angstvallig tussen de vingers klemt, wil sparen – zolang zal men over uw muziek in termen spreken, die m.i. de kern niet raken. Het is mogelijk dat u in uw 5de symphonie die dwang al te hardnekkig uitoefent. Het is mogelijk dat er bij u, zoals bij Schubert (maar op een heel andere manier) ook sprake is van te willen dóórzingen en niet meer te kunnen ophouden. Maar het staat voor mij vast dat u, een verstrekkende synthese opbouwend van de ruime mogelijkheden, die zowel de polyphonie als de harmonische muziek bieden, in ieder geval kunstwerken hebt geschreven die hartstochtelijk tasten naar het nieuwe, het al-vernieuwende, waar onze tijd om schreeuwt, en wel met gebruikmaking van alle kleuren, alle nuances en accenten, alle "bezwerings-formules" waarover een uniek instrument als het orkest is, beschikt.

Dit tasten laat geen ruimte voor verademing, voor een divertissement, voor een glimlach, voor een speelse guitigheid, zoals Wouter Paap ook heeft opgemerkt. Ik ben er niet zeker van, dat dit zich op den duur niet wreekt. Ook in uw 5de symphonie kon ik ternauwernood iets van stemmingen bespeuren. Een verbeten ernst heerst alom. Of is dit maar schijn? Zou ik er anders over gedacht hebben, als ik de symphonie in de concertzaal had beluisterd en compleet eigendom van de klanken was geworden? Vermoedelijk wel, want anders zou ik niet eens op deze gedachte zijn gekomen.

Met verbazing heb ik geluisterd naar de heren Dresden, Schoute, Tiggers en Paap, die in de vooravond de symphonie bespraken. Deze discussie heeft mij in geen enkel opzicht "voorgelicht", zoals de sprekers herhaaldelijk hoopten. Het lijkt mij zinneloos, over "goede momenten" in uw werk te spreken, wanneer men met het geheel absoluut geen raad weet. Het lijkt mij heel dubieus te veronderstellen, dat een werk, dat de gemoederen in beweging brengt, dan toch ook wel iets moet betekenen, zoals de heer Schoute te berde bracht. De anecdotes over orkestleden die van de kook raakten door muziek acht ik van bitter weinig betekenis. De heer Paap las voor uit wat hij in "Mens en melodie" over uw werk heeft geschreven, een welwillend, vaag en zelfs een beetje laf artikeltje. Wat dhr. Schoute aanhaalde uit een boekje van uw hand heeft met uw symphonie toch weinig uitstaande. Ik geloof zeker niet dat uw werk een typisch Germaanse inslag heeft. Maar het domste vond ik nog wat men zei over de "ineenkronkelende melodieën" uit het tweede deel van uw symphonie, welke "boven het bevattingsvermogen van het publiek" zouden gaan. Met geen woord werd gerept over de lange en grondige voorbereiding waarvan deze "kronkelingen" het resultaat zijn. Ik vond het 2de deel van uw werk beslist niet te lang.

Enkele détails uit het werk trokken sterk mijn aandacht maar door de slechte ontvangst zijn mij helaas misschien nog veel boeiender fragmenten geheel of gedeeltelijk ontgaan. Buitengewoon treffend vond ik het slot van deel II; het einde van deel I heeft mij bevreemd. De concertante gedeelten uit uw werk zijn wel van een zeldzame broosheid, vooral in het tweede deel, waarin u mij rijker en veelzijdiger voorkwam dan in de hoekdelen.

Voor uw brief van 14 Januari ben ik u heel dankbaar. U adviseert mij, muziekcriticus te worden. Daarmee raakt u een heel teer punt aan. Wanneer ik morgen zou ontwaken als "erkend" muziekcriticus, zou ik mij dolgelukkig weten maar toch ook een beetje angstig. Bijna geen "vak" lijkt mij zó verleidelijk en riskant tegelijkertijd als dat van kunstcriticus. Het zou mij te ver voeren en het zou u misschien niet boeien, als ik hierover in deze brief ging uitweiden. Met vreugde zou ik u nopens deze kwestie een afzonderlijke brief willen schrijven; liever nog ware het mij, eens met u in een gesprek van gedachten te wisselen.

Met vriendelijke groeten en hoogachting

Rijk Kroese

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA