MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19500110 Peter Berman aan Matthijs Vermeulen

Peter Berman

aan

Matthijs Vermeulen

Eindhoven, 10 januari 1950

Eindhoven, 10 Jan. 1950.

Zeer geachte Mijnheer.

Ik heb een oud radio-toestel, dat een strijkkwartet of een zangstem soms vrij mooi kan overbrengen, maar dat voor de orkestklank zeer ontoereikend is, en volkomen impotent schijnt, enige ontroering op te wekken. U, die zich kunt inleven in andere werelden, in bomen, in dieren, in stenen, in alle stadia van ons mensensoort ( – ik las, als muziekstudent, natuurlijk uw "avontuur van de geest" en uw "princiepen" – ), u kunt wellicht zich de tantaluskwellingen enigermate indenken, die een zieke als ik bij een radio moet ondergaan, – ook indien u zelf nooit een poos hebt moeten liggen. Stel u voor: een paar jaar lang heb ik me wekelijks dronken kunnen voeren aan de klanken van het Residentie-orkest en het Concertgebouworkest, – en nu is het voorlopig onmogelijk aan die zoete en fascinerende verslaving toe te geven! Ik weet, dat de mensen, die zonder muziek leven, of zich niet met een zakpartituurtje een klankwereld voor kunnen toveren, waar geen enkel aards orkest aan tippen kan, nòg ongelukkiger kunnen zijn dan ik; maar toch – maar toch! Een schone droom is, voor mij althans, soms toch zo bitter.

Toen ik Zaterdagavond – illegaal, ik had al moeten slapen – de knop van mijn machine omdraaide, verwachtte ik een wel zeer zwakke en zeer onzuivere afspiegeling te zullen krijgen van een realiteit: het betrof uw vierde symphonie, gespeeld door de Rotterdammers o.l.v. Flipse. Objectief gezien kwam er inderdaad van de weergave bitter weinig terecht. Maar nu komt het ongelooflijke: dit half uur op de late avond werd een ervaring, een beleving voor mij, zoals ik wellicht nog nooit heb meegemaakt.

Ik bedacht later: het was misschien ongeveer dezelfde belevenis, als die Nijhoff had in zijn "Het kind en ik". Hij is moedeloos, gaat naar buiten, maakt met de hand in het kroos een wak, en ziet daarin een schrijvend kind, – het schrijft –

"al wat ik in mijn leven

nog ooit te schrijven droom".

Begrijpt u mij goed: ik ben geen componist, en heb geen grote compositorische gaven. Nee, ik voelde dit "al wat ik nog ooit te schrijven droom" in de hemelsbrede betekenis van: het leven, dat ik nog te leven heb – de daden, die ik nog heb te volbrengen, – de sterkte, zuiverheid en liefde, waarmee ik tegenover anderen en de kunst heb te staan.

De muziek die dergelijke gevoelens in mij deed opbruisen, heeft onbeschrijflijk grote indruk op mij gemaakt. Een paar momenten had ik associaties: fêtes, van Debussy, en rythmisch: Roussel, 3e symphonie; maar aldoor verblufte mij, in de momenten dat ik mij daarop kon concentreren, de ongelooflijke originaliteit. Er was geen plaats, ternauwernood voor concentratie in een dergelijke richting. Ik merkte vaag een tot het onverdraaglijke toe obsederend orgelpunt op c, een sterke, prachtige violenmelodie, die aan het einde terugkomt, ik probeerde mij voor te stellen, hoe huiveringwekkend, en toch prachtig de koperklanken aan het slot zouden glanzen in werkelijkheid; maar ook hiervoor was ternauwernood plaats. De steeds vloeiende stroom van muziek – zijn dàt nu "melodieën"? natuurlijk, dit is de enige soort van melodieën, die in werkelijkheid bestaat, voelde ik later – nam mij als een vuurzee geheel in zich op – ik werd er door gelouterd.

Ik heb er verscheidene dagen voor nodig gehad, om de indrukken, die uw vierde symphonie bij mij had achtergelaten, enigszins te ontwarren, tot klaarheid te brengen, te ordenen. Ik hoop u nu, terwijl het me eigenlijk nòg duizelt, enigszins duidelijk te hebben gemaakt, hoeveel ik u ben verschuldigd, hoeveel reden ik heb tot bewondering en dankbaarheid.

Ik heb altijd dirigent willen worden. Ik wil het nu vuriger dan ooit. Als ik genezen ben zal ik werken, – werken, – werken. Misschien zal ik ooit, als één van de uitvoerende musici, iets van de schuld kunnen inlossen, die wij allen tegenover u hebben. Ik hoop het vurig, en zal mijn best doen.

Uw

Peter Berman.

Peter Berman

Roostenlaan 46

Eindhoven.

Excuses voor slecht handschrift: ijskoude vingers.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA