MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19490410 A. Roland Holst aan Matthijs Vermeulen

Adriaan Roland Holst

aan

Matthijs Vermeulen

Bergen, 10 april 1949

Bergen N.H.

10. iv. '49 –

Zondag.

Beste Thijs,

Als ik je boek gelezen heb, (wat nog wel even duren zal, want ik ben nu aan 3 boeken bezig, die ik eerst uit wil hebben), zal ik je er weer over schrijven – of nog liever: over spreken, maar nu wil ik je toch even direct er van harte voor danken, en je verzekeren, dat de opdracht mij ontroert met een gevoel, dat als 't ware nagloeit van mijn jeugd – van ónze jeugd. Het gloeit, helaas, ook van schaamte, want dat voelde ik, het woord "vriendschap" lezend... In dat artikel, tenminste in de blijken ervan, ben ik den laatsten tijd jegens jou wel erg te kort geschoten. Mijn gemakzucht speculeerde er maar op, dat je wel weten zou, hoe er aan de belegen wijn van dat oude gevoel nooit een wrange bijsmaak zou komen – Maar ik had dan toch wel eens kunnen schrijven (ik kom n.m. sinds half December maar zelden meer in A'dam, en dan alleen eigenlijk nog maar om gauw 't een en ander af te doen) – Ik heb jullie ook alleen maar in gedachten alle geluk gewenscht met wat jullie harten zoo vol maakte als een wieg maar zijn kan (maar dát liet jíj mij niet weten, smakker!) Hoe dan ook: ik voel mij schuldig, vooral nu je opdracht mij tegelijk een gevoel van trots geeft.

Johanna, met wie ik onlangs in een auto van den Haag naar A'dam reisde, zal jullie wel gezegd hebben, hoe ik hoop, dat wij nu toch spoedig eens samen zullen zijn – ik bedoel: ook met haar en Jan E. Kunnen wij niet een plan beramen? Jan schrijft mij, dat hij hopelijk tegen het eind dezer maand naar Italië gaat. Wij moeten er dus niet te lang mee wachten. Heb je al een telefoon?

Om nog even op je boek terug te komen: vanmorgen las ik wel even de eerste bladzijden, en constateerde (wat ik trouwens ook verwachtte), dat je uitgaat van de groote conceptie, die je vorige boek zoo volkomen beheerscht. Je weet uit ons laatste gesprek, hoe het een conceptie is, die wezenlijk overeenkomt met de mijne, maar hoe het mijn steeds benauwender vrees is, dat het voorhistorisch wezen van den mensch in de historie – en in onheilspellend versneld tempo – zich regelrecht ontwikkelt naar een onherroepelijk falen. Soms vraag ik mij af, of er ergens in het heelal een andere planeet is, die de opdracht kreeg, waarvoor wij te kort schoten...

Je ziet: als ik je boek heb gelezen, doen wij beter, erover te spréken, want mijn pen wordt met het jaar indolenter, maar mijn tong is nog jong –

Beste kerel: tot spoedig ziens! en nogmaals: véél dank –

Hartelijke groeten, ook voor Thea , en een hand als van ouds

van

je Jany

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA