MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19481120 Alexander Voormolen aan Matthijs Vermeulen en Thea Vermeulen-Diepenbrock

Alexander Voormolen

aan

Matthijs Vermeulen en Thea Vermeulen-Diepenbrock

Den Haag, 20 november 1948

Den Haag 20/11 1948

Kazernestraat 146A

"Entre nous soit dit"

Waarde Matthea,

Voor mij ligt een brief van Matthijs uit den jare 1920 waarin hij mij zegt: "Beste Voormolen, Eerst heden bereikt mij je brief, welke Zaterdag uit Den Haag verzonden is etc. Sindsdien kreeg ik honderden brieven, waarvan ik er tientallen vernietigd heb, evenwel dezen heb ik, evenals die van Wim Pijper en anderen die een belangrijke rol in mijn leven speelden en, naar mijn vreugde nòg spelen als kostbare reliquien in een lade gelegd welker inhoud naar ik hoop in vertrouwde en dierbare handen terecht zal komen als de dag des oordeels gekomen is. Sedert 1925 ben ik niet meer in Frankrijk geweest maar toch ben ik in dat jaar, terwijl ik voor enkele dagen in Marly le Roy logeerde er op uitgegaan naar Louveciennes oftewel op z'n achttiende-eeuws "Luciennes" waar toen Madame Dubarry vertoefde en later Matthijs Vermeulen. Ik herinner mij dat het pijpenstelen regende, en dat niemand mij kon vertellen "où habite M. Matthiess Vermeulèn". Een groote teleurstelling voor me die al die jaren daarna zwaar op mij bleef wegen. Hetzelfde "afbeulen voor den mondkost" waar Matthijs in zijn laatsten (ik hoop van nièt) brief van spreekt, nam mij daarna aan de N.R.C. zoodanig in beslag, evenals de schrale inkomsten daaraan verbonden; nèt voldoende om een Hollandsch componist in het leven te houden hebben mijn gezegend contact met Frankrijk verbroken.

------- Pauze ------

Matthijs Vermeulen was een Legende oftewel een sprookjesfiguur en als zoodanig "een Ridder zonder vrees of blaam" voor mij geworden. Daarop stierven mijn vrienden Toorop, Van Konijnenburg en Isaäc Israëls, ik huwde vier vrouwen, ontving een dochter en sukkelde voort, terende op herinneringen tot op den huidigen dag, Goddank gelukkig getrouwd zijnde (voor de laatste maal werkelijk goed, kan ik wel zeggen). Intusschen arriveerde de ramp van 1940 en uiteindelijk de bevrijding van Mei 1945. Voor mij was deze Mei een even groote bevrijding als voor U beiden. Onze Lieve Heer, want Lief is Hij, gaf mij drie jaren om rustig, edoch "melancholiek" te kunnen werken; om mij nog ééns te herzien en Hij zeide mij dat Hij mij "geringe" tekortkomingen wilde vergeven als de luttele centen van de .....kamer, die mij voor den hongerdood hebben behoed. Ik zal hier niet op dóórgaan aangezien alle gevoel voor politiek mij steeds vreemd is geweest hetgeen bevestigd is in het oordeel van de Eereraad, waarvan de leden: Wim Pijper incluis hebben geweigerd mij vragen te stellen, met uitzondering van Johanna – God zij gedankt niet "Diepenbrock" edoch slechts Bordewijk-Roepman, wier voortbrengselen mij voor den oorlog vol trots getoond, mij geenszins belang in boezemden.

Haat is hier niet uit ontstaan; slechts die teleurstelling in het ons omringende menschdom die men dagelijks zelfs van hen waar men "getrouwen" in ziet deelachtig wordt.

Ik heb gewacht – sinds deze zuivering, die volgens mij een waarachtige zuivering was in verband met hen die leed hebben veroorzaakt, – één woord aan mijn ouden vriend Matthijs te richten. Thans is het zoover, want voor dat Arethusa "gespeeld" is heb je dien prijs ontvangen en ik had je dadelijk wel willen schrijven omdat je dien verdiende; er zijn velerlei prijzen die niet verdiend worden, en daarmede zou ik het oude contact weer met je hebben kunnen opnemen. Sta mij toe jullie thans van harte geluk te wenschen en sta mij toe eens op jullie zolder te verschijnen want méér, véél meer dan aan andere beoordeelingen heb ik gehad aan hetgeen ik in de N.R.C. – het was fèl vrouwelijk en mij daarom sympathiek en ik heb eerbied voor elke vrouw, evenals Napoléon die z'n steek afnam voor de geringste werkster in "Malmaison", heb kunnen lezen. Van verschillende kanten heb ik vernomen dat men zich dáár aan heeft geërgerd; Nederlandsche menschen èrgeren zich altijd dóór. Dan had ik mij aan de zuivering ook wel kunnen ergeren, maar de geringe Latijnsche kant die "Thea" in mij, tot mijn groote vreugde releveerde en Jij Matthijs "niet onder stoelen en banken heb gestoken" in verband met den grooten, door mij in menig opzicht [vereerden[?] Alphonse Diepenbrock, ongeacht mijn muzikanteske kant; verdomme ik kan toch niet helpen dat ik iets bij Wagenaar leerde; Diepenbrock gaf evenals ik géén lessen, evenals Ravel, tenminste niet op conservatoriale manier, heeft mij méér gelukkig gemaakt, en als een klaroenstoot om vérder te gaan. Houdt het je voor gezegd en zeg niemand iets van mijn brief dan aan U beiden.

Ik heb jullie nog méér te vertellen – te gelegener tijd. Ja dat "hazebout", waar je als een Couperus over schreef; ik moet je tot mijn schande vertellen dat ik de partituur van Marsyas niet ken, hebben het mij ook altijd gedáán.

Aart van der Leeuw (Diepenbrock had hem zeker gecomponeerd als hij hem gelezen had) heeft een verrukkelijk fragment over Marsyas geschreven, véél en véél mooier dan den goeden Sire Balthazar Verhagen op blz 186 van zijn "Mythe van een jeugd" (uitgave van Van Dishoeck 1921, hetzelfde jaar dat ik ten opzichte van Jou, de bus gemist heb. Het spijt mij Matthea dat ik hier geen schrijfmachine tot mijn beschikking heb, want iedereen klaagt dat ze mijn handschrift niet kunnen ontcijferen, anders zou ik het fraaie stuk over "Marsyas" duidelijker kunnen reproduceeren. Laat ik het je hierbij – met het boek – het is geen sterk werk van den grooten "Aart", doen toekomen. Ik zal het inpakken, stuur het mij bij gelegenheid terug. Vertel niemand dat ik jullie geschreven heb; je kent de booze wereld en leef gelukkig met elkaar. Wij worden langzamerhand oud Matthijs; schrijf je M. Passion maar in "de Groene" zoo lang het je is gegeven en laat je daar niet verdringen; de vijanden staan op de loer voor ons allen.

Proficiat! zeggen ze onder de kathedraal van Den Bosch, dat gezegende Zuiden van dit vreugdelooze land! een handdruk voor Uw beiden, je

Alexander

P.S. Ik heb die Marsyas van den gezegenden Aart van der Leeuw niet gecomponeerd omdat ik mij toen niet bevoegd achtte om op Diepenbrock's terrein te komen.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA