MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19470513 Henriëtte Bosmans aan Matthijs Vermeulen

Henriëtte Bosmans

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 13 mei 1947

Amsterdam 13 Mei 47

Hendrik Jacobsstraat 12'

Hooggeachte heer Vermeulen,

Nadat ik "afgereageerd" had door deze brief aan Olof te schrijven, en van de redactie van de Groene inliggend briefje ontving, stuur ik het geheel aan U.

Wanneer U Olof's brief "kranig" noemt, omdat hij ermee riskeert aangevallen te worden dan vind ik het jammer dat ik dat niet mag doen. Ik riskeer daar dan toch ook een antwoord mee, van hem of van U. − Maar dat U de inhoud kranig vindt, dat zou ik, van U onbegrijpelijk vinden en daar geloof ik ook niets van.

Een violist die Menuhin (mooi of leegte spelend) gehoord heeft en inplaats van naar zijn viool, naar de pen grijpt (en wàt voor éen)!!

Mag ik hem niet asjeblieft een beetje op zijn kop geven?, U kunt toch alles tegen mij inbrengen wat U wilt – daar ben ik niets bang voor!

Misschien vertelt U mij eens bij gelegenheid (in de bibliotheek!) of ik ongelijk heb. U behoeft mij heele geval niet terug te sturen – een kunstenaarsblad neemt het toch niet op en misschien wilt U dat ook liever niet.

Met intusschen vriendelijken groet ook aan Mevrouw

& alle hoogachting

Henriette Bosmans

[ingesloten brief van de redactie van De Groene Amsterdammer aan Bosmans:]

12 Mei 1947

Zeer geachte Mevrouw Bosmans,

Hierbij Uw brief aan Olof met dank voor de lezing terug. Het spijt me dat we hem niet kunnen plaatsen: U roert inderdaad de kern van het probleem aan. Maar dit probleem is een ander dan "de zin van ons enthousiasme" – en eigenlijk vind ik de discussie tussen U en Olof meer iets voor een kunstenaarsblad.

Hoogachtend,

Yge Foppema

[ingesloten open brief van Bosmans aan Theo Olof:]

Waarde Heer Olof,

Uw aan de redactie van "De Groene" ingezonden en door deze gepubliceerde brief over het spel van Menuhin heb ik gelezen, met verbazing, ik mag wel zeggen: met ergernis. En ik kan niet nalaten hierop te reageeren, als één uit het kamp der kunstenaars waartoe gij toch ook behoort. Gij noemt uzelf "een violist van eenige naam" − zeker − terecht, en noblesse oblige.

Ik zou u willen vragen: Wat beoogt dit schrijven van u? Ik begrijp dat het een soort uitgangspunt, een aanleiding, een verduidelijking geweest moet zijn in verband met de vraag die de heer Vermeulen zichzelf stelt: − Wat is applaus waard? − maar mij dunkt dat voor het aanboren van dit inderdaad interessante probleem toch uw beweringen hierbij geen enkel licht werpen op de psychologische kern van deze zaak. Wat hebt gij gewild: de massa (deze ondefinieerbare macht) leiden of berispen? Hebt gij in ernst gemeend, aangenomen dat uw be(ver)oordeeling van Menuhin's spel op 10 April juist zou zijn − (hebt gij ook zijn toegift het preludium van Bach gehoord?) − dat Menuhin minder applaus verdiende? Hebt gij willen nadenken over het probleem, van welken aard de factoren zijn onder welker invloed ons enthousiasme zijn eigenlijke waarde verliest? Neen toch denk ik. Ik vermoed, op zijn best, dat gij bij het schrijven van Uw bevindingen, naar de waarheid hebt willen zoeken, de waarheid over de Menuhin-van-nu (d.i., voor U, van 10 April) − en het is U niet gelukt − natuurlijk niet. Heeft niet Vermeulen zelf de waarheid: "een der rampen weggevlogen uit de doos van Pandora" genoemd?

Gij schrijft critiek over het (inderdaad) objectieve spel van Menuhin op een wel zeer subjectieve manier, en al uw apercepties, uw vergelijkingen tusschen Menuhin en Casals, de mededeelingen over uw rillingen bij de een wel en bij de onder niet, uw onderzoek over de psychische kanten van Meuhin's spel zijn m. i. te oppervlakkig. En ze zijn niet, ze mogen niet de reacties zijn van een kunstenaar die zelf het beroep uitoefent. Gij die toch kunt oordeelen over alle factoren die samenwerken moeten om datgene te geven, wat het publiek verlangt, wat gij zelf van uzelf verlangt (al is dit niets in vergelijk met iemand die bijna dagelijks optreedt en over de heele wereld − met deze faam d.w.z. deze verplichting) − hoe kunt gij toegevende dat Menuhin's spel volmaakt wàs, nu lust gevoelen dit spel openlijk te becritiseeren en uw meeningen er over te verkondigen? Gij vergeet dus wat Menuhin U gaf toen gij hem volmaakt vond spelen? Gij bepaalt dus, naar de graad van de verdienste van één avond, het succes, het applaus – zooals een examinator, een criticus, een (viool)leeraar?

En gij vraagt nog of na een gelijkwaardige prestatie "die gij voor meer violisten mogelijk acht" – deze ook een dergelijke ovatie zouden krijgen? Neen − stellig niet, en terecht niet. Er zijn nl. nog nooit twee prestaties gelijkwaardig geweest. Een eventueel minder goede prestatie van een Menuhin heeft nog altijd méér waarde, dan een goede van een minder uitverkorene, van God-begenadigde, dan hij.

En dit voelt de massa, onbewust misschien maar positief. Vandaar de ovaties − vandaar de woorden verrukkelijk, fenominaal, subliem om u heen − waarover gij u verwonderde.

Hebt gij er voldoening van uw zienswijze onder de oogen van het publiek gebracht te hebben? De herinneringen die Vermeulen, sprekende uit het kamp der beroepsrescencenten zelfs liever "in stilte begraven" had, hebt gij wakkergeschud, en ermede "de critici tot de orde geroepen". Ten koste van een kunstenaar, een der uwen, der onzen. Wien dit overigens niet deeren kan.

Maar U, als jong veelbelovend violist, als één die zich een wereldnaam als die van Menuhin (realiseert ge wat dit beteekent?) nog veroveren wil en misschien kan, − U deert dit. − Want niet de beschuldigingen van beroepsnijd der 95% lezers waarvan gij gewaagt, zijn uw deel, de tekortkomingen waar ik u van beschuldig zijn van anderen aard. Het is het gebrek aan respect, aan piëteit, aan dankbaarheid en liefde voor uw groote collega − aan schroom voor het raadsel Genie. De eenige zin uit uw stuk die u eert is: "Misschien was zijn spel dusdanig bezonken dat ik er niet meer bij kon". Inderdaad − hebt gij aan die mogelijkheid een oogenblik met bescheidenheid en zelfcritiek gedacht? In dat geval begroet ik met vreugde in U de (dus) echte kunstenaarsziel. Maar al zou volgens Vermeulen: − − − "Menuhin, zich klaarblijkelijk in een ongelukkige periode bevindend, tijdelijk de gave van zijn genie ontbreken" − − − mag dan een van de onzen op dat oogenblik den eersten steen werpen? Ik meen van niet.

Henriette Bosmans.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA