MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460705 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 5 juli 1946

5 Juli '46

Liefste Matthijs, weet je wat het is met dat lekkere eten van mij (voorzoover ik het bereiden kan dan altijd) – het is de gezelligheid die bij ons altijd een reusachtige rol gespeeld heeft. Het gaat niet om de gastronomie, het gaat om de gezelligheid. Moeder heeft ons altijd vreeselijk verwend met die gezellige sfeer in huis en die heeft zich automatisch bij ons voortgezet. Altijd afspreken wanneer we thuis zouden zijn om met zijn drieën thee te kunnen drinken, iets lekkers bij de thee, iets leuks om te eten, gezellige cadeautjes, sloffen bij de kachel voor wie koud thuiskomt – ik zeg maar wat, er zijn eindeloos veel van zulk soort gezelligheden, wij zijn daarin opgegroeid en dat laat je niet zoo gauw weer los. Het is de liefelijkheid van het leven – het heeft misschien niet zooveel belang en de ascese zal wel hooger voeren, maar als je eenmaal aan die sfeer gewend bent, valt het moeilijk ervan los te komen. Als jij je voorloopig een beetje naar mijn kant beweegt, dan zal ik zien me aan jou aan te passen langzamerhand. A. was daarin zeker precies zooals jij? Het lijkt me dat het probleem van het "froisseeren" zich niet voordoet. Iets anders is of ik het er mee eens ben dat lezen of piano spelen beter, hooger is dan koken. Ik heb nooit op dat standpunt gestaan. Ik vind het eerlijk gezegd blauwkouserig. Als jij kookt is het natuurlijk zonde van den tijd, jij kunt wat beters doen. Maar wat voor nut heeft het, gezien vanuit de geestelijke sfeer, dat ik piano speel? Lezen vind ik nog iets anders: ik kan toevallig iets lezen wat me ten nutte komt. Maar het is ook mogelijk dat ik iets lees waar ik voor mijn ziel niets aan heb en dat ik al kokende een vordering maak in het geestelijk leven. Ik vind in het algemeen gesproken dat de eene werkzaamheid niet hooger staat dan de andere. In het bijzondere vind ik het jammer wanneer iemand iets doen moet waardoor zijn hoogere faculteiten geen kansen krijgen. Van mij zelf vind ik dat ik die hoogere faculteiten niet heb: ik bedoel, ik heb geen enkel talent voor iets speciaals, ik heb altijd gemeend dat het doen van de bescheiden dingen mijn taak vormde, dat het mijn werk was een zekere hoeveelheid liefheid en liefelijkheid aanwezig te doen zijn in een wereld waarin veel verdriet is. Het is uit altruïsme en uit egoïsme tegelijk dat ik zoo denk, want het heeft mij altijd geschenen dat mijn eigen ziel bij deze opvatting ook het meest gebaat was. Het kan zijn dat ik me hierin vergis en dan is het nog niet te laat om het roer om te gooien. Zeg maar hoe je het hebben wilt en ik zal zien of ik me daaraan houden kan! Een periode van recueillement houd ik voor een absoluut onvervulbare wensch, zooiets ligt niet in mijn sterren. Ik wil ook wel nièt fatalistisch zijn en wèl gelooven in de mogelijkheid daarvan, maar dat vereischt een heel speciale krachtsinspanning, want de ervaring, die een mensch als leermeesteres toch niet af mag wijzen, leert anders. Heb je iets op 't oog als je denkt aan een condensatie van mijn vibraties? <vibraties en radiaties hooren tot de enkele woorden in jouw vocabulaire die me niet liggen.> Of ik het willen zou? Natuurlijk, waarom niet? De vraag is maar: wat is de weg. Overigens moet je niet denken dat ik langer dan strikt noodig het potje stoven zal. Ik ben gewend alles in een reuze haast te doen, dus het gaat er altijd maar om zoo gezellig mogelijk iets voor mekaar te krijgen in zoo kort mogelijken tijd. Misschien moet ik er dit nog bij zeggen: ik ben niet gewend iets terwille van mezelf te doen. Dat heb ik van Moeder. Voor mijn eigen plezier met een boek zitten, terwijl jouw sokken niet gestopt zijn (zal ik maar zeggen), dat is me een onmogelijkheid. Als je het noodig vindt dat ik me daarin verander, dan moet je wel geduld hebben, want dat zit ingeroest bij me.

Ik geloof dat het moeten-zijn van onze liefde en de medewerking van alle kanten een gesloten cirkel is, want niet alleen mogen wij het moeten-zijn uit die medewerking concludeeren, maar dat moeten-zijn is ook de oorzaak van die medewerking. Geloof je ook niet? Ik zie het zoo en wil mijn best doen en dankbaar zijn vanzelfsprekend.

Gisteren heeft van Praag de gelegaliseerde stukken teruggebracht, waarmee ik vandaag naar het Fransche consulaat ben gegaan voor de vertaling. Dat duurt nu weer een dag of 4-5 en dan is 't klaar. Vreeselijk veel geld kost het allemaal. Het Consulaat is maar 50 nummers van ons huisje af en ik kon het dus prachtig combineeren, ben met een taxi erheen gereden met alles wat ik hier ingepakt had staan: borden en kopjes en linnengoed enz. H.E. zijn chauffeur was gisteren niet te krijgen, hij had hem al weggestuurd vóór hij hier kwam. Als afscheid van onze maaltijden met zijn drieën hebben we een glaasje wijn gedronken, dat H.E. had meegebracht. Ik houd er niet erg van als de nadruk zoo valt op die verandering en heb gezegd dat het best kon dat we later toch nog net zoo met zijn drieën zouden eten; ik zal toch in elk geval met H.E. doorwerken en dan kan jij wel thuis boterhammen eten en rustig werken, vind je ook niet?

Gisterenavond om kwart voor 11 belde de vampyr op, in alle toestanden natuurlijk (anders valt ze me niet lastig) J. was aan de telephoon en wist niet anders te doen dan haar te vragen hier te komen slapen. Eèn nacht is dikwijls weer voldoende om iemand van een wanhoopsdaad af te houden. Ik heb toen met haar gepraat, twee uur lang, in bed, en voor het oogenblik hielp het wel en tot slot had ik het gevoel dat ik haar ook wel van jou en mij kon vertellen en dat het haar misschien zelfs wel zou opbeuren, en dat was ook zoo, zij is nu in haar fantasie al bezig baby-kleertjes te maken...

Toen H.E. weg was gisterenavond heb ik je artikel nog gelezen. De menschen zullen daar wel van staan te kijken. Voor de Vrije K. heb je nu wel afgedaan, denk ik, want daar geldt Sartre als de hoogste god. Ik heb het met erg veel ingenomenheid gelezen, wil het graag nog eens overlezen voor ik er meer over zeg, want de activiteit van mijn hersens was een beetje geremd door het feit dat J. erbij zat en de vrees dat zij ernaar zou vragen, omdat ik er een polemiek tegen Engeljan in voelde.

Hij heeft vandaag weer opgebeld, wat J. gehinderd heeft, want zij wil dat niet, zij wil rust hebben en heeft hem dat ook duidelijk geschreven. Uit aangeboren meegaandheid is zij dan toch weer vriendelijk door de telephoon, maar zij is nu bezig met hem nog eens vierkant te zeggen dat zij met rust gelaten wil worden.

Het paarse bloemetje is een campanula uit een van de boeketten. Ik had je rozenblaadjes van alle verschillende rozen willen sturen maar heb het domweg te druk gehad in die dagen. Houd jij niet van cacao? Dat moet Marie dan toch weten? Zij stuurde eenige malen cacao, daarom heb ik het maar zelden gedaan, omdat het me zoo wel genoeg leek. Hoe kan je zooveel suiker sparen? Wij krijgen hier nu weer suiker, ongeraffineerde, die heel best te gebruiken is. – Een koud bad vind ik om van te griezelen, een bad behoort voor mij toch al tot de vermoeiendste zaken die er bestaan. Dat ik je dat slappe lijf moet aandoen, spijt me wel. Maar je vindt het wel goed omdat je nu eenmaal van me houdt. Au très proche revoir, ta Théa qui t'aime.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA