MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460601 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 1-2 juni 1946

(in bed) 1 Juni '46

Liefste Matthijs, je brief van Woensdag, waar ik vanmorgen nog niet op reageerde, heb ik een record aantal gelezen, ik geloof 6 x. Dat komt het was vandaag zoo'n stille, alleenige dag, ik kon hem telkens weer ter hand nemen en het was er een om speciaal dikwijls te lezen, omdat hij zoo zacht is en ik weet niet wat nog meer, het is moeilijk het goede woord ervoor te vinden. Die stemming van: "de wereld vaarwel zeggen? waarom niet? jou omhelzen – waarom niet?", hoe zou jij die benoemen? Ik vind het ongelooflijk lief dat je zegt "het hangt af van jou", of de dingen imaginair zullen blijven of werkelijkheid worden. Ik geloof alleen niet dat je gelijk hebt dat het van mij afhangt. Het "imaginair adoreeren" zou "in 't oneindige" kunnen doorgaan als we op deze groote afstand bleven leven, maar ik kan me niet voorstellen dat je dat zou kunnen voortzetten als ik bij je ben. Geloof je dat zelf? Heetgebakerd heb je jezelf genoemd en ik geloof wel dat dat juist is. Ik vraag dit alleen abstract. Concreet vind ik het geen punt: ièts van "dat alles" zal ik toch wel lief vinden, denk je ook niet? Zijn het eigenlijk nog àltijd geen liefdesbrieven die ik schrijf, dat je zoo zegt: overtuig me af en toe dat alles geen droom is? Zou ik dat dan nooit leeren? Liefste, hoe zou ik niet van je houen? Je bent zoo vreeselijk lief voor me, zoo onnoemelijk, zoo onbedaarlijk lief. Daar duizel ìk nu weer van! Ik kan me wèl voorstellen dat jij van mij houdt, want ik vind dat wij bij elkaar passen, al ben ik dan ook maar klein en vanzelfsprekend je mindere; maar wat ik me eigenlijk niet kan voorstellen is dat je zoò veel van me houdt als altijd weer blijkt uit je brieven. Maar gaat het jou mutatis mutandis ook niet zoo? Je moet je ook kunnen voorstellen dat ik van je houd, niet alleen omdat we bij elkaar passen, maar ook omdat je me zoo verschrikkelijk veel geeft. Alleen kan je je niet altijd voorstellen dat ik je gemalinnetje ben of word; en dat is begrijpelijk, aangezien we nog maar steeds in onze werkelijke onwerkelijkheid of onwerkelijke werkelijkheid (wat een leelijk woord eigenlijk) vertoeven!

Aardig wat je dochter over me zei – ze vindt me dus een aristocraat? Hoe komt ze daar bij? Inderdaad voel ik me overal thuis, d.w.z. toch niet overal: in een Vroom en Dreesmann-interieur? Brr... Jeune d'esprit kan, dunkt me, onrijp beteekenen en ook lenig. Ze bedoelt zeker het laatste, anders zou jij, anti-afkammer, het niet citeeren. Maar hoe komt ze daar op? wat voor bewijzen lever jij haar daarvoor?

Het loopt tegen half 12, ik ga slapen. Straks, 3 kwartier geleden, wou ik al gaan slapen omdat ik moe was, maar toen kon ik het toch niet laten het blocje mee naar boven te nemen! Hou ik nu werkelijk van je?! – J. is naar Laren, zij werd er voor het week-end geïnviteerd en dat kwam wel goed uit, want zij moest toch de huurster van Holtwick1 nog over een paar dingen spreken. Ik had erover gedacht naar Suus te gaan, omdat ik haar niet straks ineens een aankondiging van ons huwelijk op haar dak wil sturen en haar nog wel eens iets vertellen wil, omdat zij toen in Januari zoo lief en belangstellend was. Maar toen ik ziek was eergisteren, had ik niets geen zin zooiets te moeten ondernemen, en nu heb ik plezierig kalme daagjes. Ik heb vanmiddag Greet weer eens rustig gezien, wat in lang niet gebeurd was. Zij is veel harmonischer op 't oogenblik en wij konden over ons beider "belangen" heel prettig praten. Ik sprak over "ons" niet in details, maar voornamelijk over mijn verdriet J. alleen te laten en over de onontkoombaarheid, wat jij noemt het magische, van onze liefde. Zij kon het goed volgen. Morgen gaat J. naar Engeljan voor die "eene keer praten". Hoe zal die week er dan uitzien? Steun ons, als je wilt, met je gebed. Slaap lekker. (wat is dat lang geleden dat we dat altijd zeiden!) Moeilijk om afscheid te nemen.

Goede, goedste nacht liefste.

Zondag.

Ik heb vandaag groote werken verricht, zooals J. dat noemt. Dat moest ik wel, want ik was laatst zwak geweest, was gezwicht voor de overredingskunsten van een man! Dat was zoo: onlangs was aan de deur een jongen die ons in den oorlog altijd clandestiene kolen verkocht, een aardige jongen, zoo'n linke, die geen zin had om naar Duitschland te gaan en die maar brutaalweg over straat liep, met zijn verboden waar nog wel. Die knaap dan kwam laatst en zei: mevrouwtje, ik ben weer sooffeur, ja wel bij de kolen en ik zal wel eens een handje meehelpen, maar ik ga toch weer rijen, hier hebt u mijn aanstelling, en neemt ù nou mijn laatste kolen, dan ben ik er af. Zoo, zei ik, ga je weer rijen, gefeliciteerd ermee, maar kolen heb ik niet noodig; we krijgen toch binnenkort onze 6 mud van de bon en ik heb nog kolen, ik weet niet eens hoe ik die 6 mud moet bergen straks. Kom mevrouwtje, u bent het volgend jaar wat blij als u wat hep, en als ik weer bij de blokband (taxi's) rij, dat weet u, dan krijgt u een gratis rit. Maar ik vond dat ik het niet doen mocht vanwege de duiten en ging een paar menschen opbellen of die niet wilden. Het had geen slechtere dag kunnen wezen, want het was stralend zomerweer en niemand wilde kolen.. Toen is mevrouwtje gezwicht voor den gooser (waarvan J. zegt: je moet hem niet op de Zeedijk tegenkomen, want dan ben je niet bestand.) Daar kwam-d-ie met zijn kolen en gooide de bakken vol; en nu kondigt de gewone kolenman zijn 6 mud aan voor Dinsdag! We hebben geen zolder, moet je weten, niets als de ruimte onder de trap naar het atelier, en nu had ik bedacht dat ik die kolenmannen, die altijd groote fooien krijgen en met wie we sinds jaar en dag op goeden voet zijn, zou vragen om de boel in de zakken te laten. Dat is geen kleinigheid, want aan jute zakken is groot gebrek en de kerels kunnen terecht nijdig zijn dat ik mijn bakken vol heb met clandestien spul van een ander. Maar als ze het zouden willen doen, moet ik toch ruimte hebben voor die zakken en ik moet de mannen toch ook in het vooruitzicht stellen dat ze de zakken binnen niet te langen tijd terug kunnen halen, m.a.w. ik moet er toch iets op vinden. Nou, ik ben dan maar begonnen vanochtend, waar weet ik niet meer, maar ik heb 4 uur aan één stuk gewerkt, van ½ 9 tot ½ 1. Achteraf kan je nooit begrijpen hoe ergens zooveel tijd in kan gaan zitten, want ik doe zooiets heusch niet sloom, maar van 't een komt het andere en er blijkt dan ineens onnoemelijk veel op te ruimen, hoewel ik toch zoo mijn best doe om het huis, dat een zolder erg ontbeert, een beetje ordelijk te houden. Nu ben ik benieuwd of het efficace is geweest voor de kolen! Een opluchting vind ik het in elk geval als er met het aschvat en de oud-papier-man weer eens een hoop het huis uit gaat. Ik kan zooiets altijd het beste doen op een Zondag en als ik alleen ben. Het is een zalig rustige dag, het is kwart over 4 en er is nog niet opgebeld noch aan de deur gescheld. Na mijn middageten ben ik gaan rusten (ik had een goed vischblikje gegeten, dat ik jou ook eens sturen zal – ik wou het eens geproefd hebben, zie je, voor ik het je zond); slapen kon ik niet, je had me zeker weer te veel te pakken. Daarna heb ik onbruikbare jurken gepast, die Emmie [van Hall] nog ter overname had en toen een groote wasch geteld, en nu moet ik nog op Aegidius antwoorden en dan ga ik studeeren. Gisterenavond heb ik onze Nocturne gestudeerd, omdat ik niet wilde knoeien als je hem zou willen hooren. Maar toen bedacht ik dat de klank van je vleugel voor mij misschien een vreeselijke tegenvaller zal zijn. Jij bent eraan gewend, ik ben aan mijn mooie vleugels gewend en voel me altijd erg gehandicapt als ik op andere speel waar ik niet den zelfden mooien klank uit kan halen. Dan schei ik er mee uit als ik het akelig vind, dan moet jij hem spelen, dan is 't weer heel anders.

Kan jij je herinneren dat Pappie die anecdotes vertelde? Of deed hij dat aan jou niet? Die gekke verhalen van zijn gymnasiumtijd vertelde hij graag; dat was eenig, ik herinner het me nog goed. Daarom vind ik dat stuk van Timmerman ook wel leuk om te lezen, al is het nogal laag bij de grond. Heb je dat over Gorter al gelezen, waar zooveel over Pappie in staat? Hij speelt daar op een niet heelemaal faire manier de kracht van Gorter uit tegen Pappie's zwakte. Er is iets onedels in de heele man. Ik heb hem niet gekend, J. heeft hem eens ontmoet en vond hem een erg platvloersche schoolmeester en bijzonder flauw met meisjes. Met "geen royaal karakter" bedoelde ik dat hij wel graag bevriend wilde zijn met Kloos en de anderen, maar dat hij het toch niet goed zetten kon hun mindere te zijn. Pappie heeft in den Bosch zijn heele dissertatie vertaald. Een beestachtig werk. Terwijl hij aan de Mis bezig was. Je weet nooit of een kleine natuur je zooiets op den duur gaat kwalijk nemen. Ik geloof wel dat Pappie dit ook vermoed heeft. De ruzie is ontstaan, ik geloof in 1901, over het socialisme. Pappie en Moeder hebben beide iets anti-socialistisch' tegen hem gezegd en toen is zijn bloed gaan koken en toen is hij gaan zeggen en schrijven dat Pappie als kunstenaar zou verzanden, omdat je onmogelijk Katholiek kon zijn en met een adelijke vrouw getrouwd zónder te verzanden. Het was (dus) een rancune-kwestie, die vroeg of laat uit moest komen. Pappie is er niet rouwig om geweest, d.w.z. hij kon die vriendschap missen, maar het deert je toch wel zooiets te ondervinden van een studie-kameraad voor wien je veel hebt overgehad. Timmerman was iets ouder dan Pappie en toen Pappie aankwam als student vond hij Aegidius de eenige die boven het akelige peil van de anderen uitstak. Zij hadden toen dadelijk contact en daar heeft Pappie veel aan gehad in dien eersten tijd.

Van vriendschap gesproken: als jij zegt "Hij (de veldwachter) of Jany – voor mij is dat 't zelfde", dan vind ik dat niet de vraag moet volgen of je misschien een anarchist of een revolutionnair bent, maar dat je moet vragen: weet ik wel wat vriendschap is? Geef je me gelijk? Als Jany zei: Thijs of mijn kapper, dat is voor mij ' t zelfde, zou je dat prettig vinden? Als je daarop zegt: ja, dat vind ik goed, dat kan me niet schelen, dan is het antwoord op die andere vraag al gegeven. De vriendschap is voor mij een teer punt. Ik geloof dat we dat laatst nog niet eens bij onze fundamenteele verschillen hebben genoemd!

En nu is het 5 uur en moet het maar eens uit zijn met dat gekwek. Ik zeg mijn droom èn mijn werkelijkheid vaarwel tot het volgende weerzien. Een stevig zoentje in de lucht geeft je

je Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Mevr. H.A. Dudok van Heel-van Eibergen Santhagens.