MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460430 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 30 april – 1 mei 1946

30 April '46

Lieve gelukzoeker, een beelderig boeketje is het dat je me gestuurd hebt! Dat je iets zoo mooi weet te schikken – wat knap ben je toch! Het is wel heel merkwaardig dat je ze vroeger niet vinden kon en nu wel. Ik zie dit (en nog andere dingen die me opgevallen zijn, maar die ik nu weer vergeten ben) als het resultaat van A.'s inwerking op je na haar dood. Vroeger was immers alles meer naar de duisternis gericht in je, terwijl nu sinds 1½ jaar zich alles naar het licht wendt. Geloof je niet dat je daardoor nu de klavertjes vindt?

Het moet nu nog zoo worden dat er àltijd licht in je blijft, ook als er geen brief van me komt. Het is bìjna altijd zoo dat er iets piekerigs bij je voor den dag komt, als je het zonder brief moet stellen; òf ik of iemand anders moet het dan een beetje ontgelden. Als ik niet zoo precies naar je luisterde, zou ik het niet hooren, zoo'n beetje is het maar. Maar een beetje ìs het. Ditmaal over den Paaschdag, waarop ik je niet geschreven heb, en over Peter's letzten Zuhörer. Je hebt er niet aan gedacht dat bij ons zoo'n 2de dag een complete Zondag is, een complete na-oorlogs-Zondag: geen enkele lichting dus. Wat voor nut zou het gehad hebben als ik dien avond, toen wij om kwart over tienen thuiskwamen, doodmoe van al het loopen en de buitenlucht, je nog was gaan schrijven, terwijl ik den heelen dag aan je gedacht had en wist dat ik den volgenden dag niets anders te doen had dan jou te schrijven? Ik ben van een reusachtige nauwgezetheid in het posten, "al zeg ik het zelf". Tusschen Zaterdagavond en Dinsdagochtend was er geen lichting. Dat je mijn brief van Dinsdag Zaterdag niet gekregen hebt, ligt niet aan mij – ik heb hem 's avonds, voór ik naar een concert ging, op de bus gedaan en je had hem dus Vrijdag al kunnen hebben. Dat geeft Maandag weer een avalanche!

Je gepieker over den letzten Zuhörer (het lijkt wel F.N.!) is heelemaal ernaast, Matthijs-lief. Dat zinnetje van Peter beteekent dit: ik houd van dien laten, wonderlijken, ver-weggen Beethoven, daarom speel ik hem en daarom hoop ik en hunker ik ernaar dat de menschen ook van hem zullen houden. Maar helaas bewijst de ervaring dat het er maar heel enkelen zijn, die voor hem toegankelijk zijn. Van jou (Thea) weet ik het, van jou ben ik zeker, als jij niet komt verlier' ich meinen letzten Zuhörer. Je kunt niet altijd alles, wat er nog over een onderwerp te denken valt, zeggen. Je gaat dus niet zeggen: ik weet wel dat er misschien in de zaal nog wel iemand zal zitten, in wien ik iets kan wekken. Je zegt het, onder den indruk ook van de teleurstelling en om meteen de ander een troost te geven, gecondenseerd: jetzt verlier' ich meinen enz.

Eigenlijk moet je dat toch wel begrepen hebben, dat hoef ik toch niet uit te leggen aan een sluwen klaver-vinder? Dat "stompzinnige schoelje" was je zeker te binnen gevallen en toen ben je dat gaan combineeren. "Ik houd van het publiek" gaat mij wel ver. Zeker schuilt in ieder mensch de vonk, maar als die vonk zoo diep verscholen ligt, dat je er met geen Antonius-spade bij kunt komen, dan wordt dat houden-van toch pure theorie.

Houden-van en geroerd-worden in je binnenste is voor jou dus iets verschillends? Stel je voor dat je van het bète publiek zou houden en van Jany niet! Als er maar iets van een vonk te ontdekken valt, word ik al geroerd. Wij gebruiken deze woorden blijkbaar in een anderen zin. Vertel het me nog maar eens hoe het precies zit bij jou.

Van Strawinsky's Poétique musicale heb ik nog niet gehoord; er zijn hier wegens deviezenschaarste nog geen Fransche boeken te krijgen. Jacques-Emile Blanche1 ken ik niet, niet eens van naam – wat gek! Zal er Engeljan eens naar vragen, die zal me wel wat meer van hem kunnen vertellen. (Jij mag het ook doen, maar wij hebben altijd al zooveel andere dingen.)

Ik lig nog in bed, heb nog steeds een beetje verhooging en de keel snijdt nog – morgen zal het waarschijnlijk wel over zijn, spijtig dat ik je dan niet meer zoo eindeloos schrijven kan… Heb je eigenlijk mijn op 18 April in Utrecht geposte brief gekregen? Die ging over het Engeljan-geval en ik had wel graag gehoord wat je daarvan vond. Voorzoover ik kan nagaan heb ik daarop geen reactie van je gekregen, of sloeg het daarop dat je zei je standpunt niet te kunnen bepalen door een tekort aan gegevens?

Ik ben vanmiddag vanwege het Departement in een super-eereraadje gevraagd tot zuivering van de Opera. Het is natuurlijk vervelend tijdroovend, al zal het in een paar zittingen wel afgedaan worden, maar het is ook een eer. Er zitten 3 juristen in en als musici alleen Hen A. (als hij het doet) en ik. Het is met die Opera zoo dat die lichtvaardig gezuiverd is. Het Departement wilde dat alles weer gauw aan de gang ging en de eereraad voor muziek (Pijper, Jaap Vranken, Walther Boer en nog zoo'n stelletje, die allemaal zelf wel wat op hun geweten hebben) heeft zich daar waarschijnlijk door laten beïnvloeden en heeft de heele boel collectief gezuiverd en zich ermee vergenoegd den Hertog, den dirigent, voor 10 jaar uit te sluiten. Daarmee hebben de illegalen geen genoegen genomen. Oorspronkelijk was de afspraak we zouden ons aan de uitspraken van den eereraad houden. Maar toen er steeds meer gekke dingen gebeurden, moest er toch geprotesteerd worden en dat protest heeft zich, behalve tegen Jordans, den tweeden dirigent v.h. Concertgeb., dien het Bestuur wijselijk na twee keer dirigeeren niet meer heeft laten optreden, vooral tegen de Opera gericht. Die Opera heeft voor Frontzorg <Verzorging van weduwen van "frontsoldaten".> gespeeld – dat was dus een regelrecht contact met de oorlogvoering van den vijand – en nog het een en ander misdaan; onder dwang natuurlijk, niet voor hun plezier, maar ze hebben zich dan toch maar niet verzet. En nu is het vervelende dat de uitspraken van den eereraad zoo onrechtvaardig zijn: waarom den Hertog 10 jaar en de anderen niets? En waarom de zangers niets en de dansers 1 of 2 jaar (dat weet ik niet precies). Die dansers zijn bestraft door den eereraad voor tooneel, die strenger was; er zijn geen normen opgesteld door de Regeering en die zaken zijn heelemaal niet gecoördineerd. Je kunt je dus begrijpen dat er gerechtvaardigde verontwaardigingen bestaan en die Opera beleeft nog steeds geen plezier van haar uitvoeringen, want eerst waren er kloppartijen en werden er strooibiljetten uitgegeven, en later is er eens een tenor gekidnapped vlak voor de voorstelling, en er wordt in verschillende kranten stelselmatig slecht over de uitvoeringen geschreven en zonder dat er namen genoemd worden (zoodat ze geen eer van hun hooge noten hebben). Het publiek doet hier niet aan mee. Een publiek van dikke slagers met dikke vrouwen, een zwart-handelarenpubliek vult de schouwburg tot de nok en voelt niets voor relletjes. Desalniettemin voelt de Regeering dat er een eind gemaakt moet worden aan de oppositie. Min. v.d. Leeuw en zijn adviseur, H.E., hadden een eereraadje bedacht, bestaande uit een aantal juristen en als musici Hen A. en Henk Henkemans. Maar nu heeft de Min. een deputatie bij zich gekregen van een groep oud-illegale kunstenaars, die met een paar candidaten is aangekomen en de wenschelijkheid heeft uitgesproken dat die in dat eereraadje zouden zitting neemen. Die candidaten waren een jurist en Th. D. Waarschijnlijk heeft de Min. gedacht: als ik die menschen niet tegemoet kom door eén van hun candidaten te nemen, dan blijven ze eeuwig in de oppositie en houden we eeuwig hijbel (ij of ei?) En zoo zit ik daar dus in! Het gekke is dat ik van dat heele comitétje van oud-illegale kunstenaars niets afweet. Hoewel wij het eerste daarvoor in aanmerking zouden komen, omdat wij geen enkele fout begaan hebben tijdens de bezetting, hebben we zelfs geen beginselverklaring of iets dergelijks van hen ontvangen. En door dat clubje ben ik nu voorgedragen! Ze hebben ons daar eens over opgebeld: of we het een van beide wilden doen; we hebben toen geprobeerd ons daaruit te draaien, maar ze zeiden, het zou haast geen tijd kosten en of we het alsjeblieft wilden doen. En aangezien J. al opgescheept zit met vergaderingen van de Federatie (de vakbond) en aangezien die zuivering haar nog minder kan schelen dan mij, heb ik gezegd dat ik het wel zou doen, eigenlijk niet verwachtend dat het er werkelijk van zou komen. Ik dacht: als ze mijn naam willen gebruiken, allez dan maar. Ik heb toen ook gezegd dat ik van hun comité niets afwist – al ken ik een paar menschen die erin zitten – en toen kreeg ik dadelijk de verzekering dat ze me op de hoogte zouden brengen, maar ik ben nog steeds volkomen oningelicht! Het zal wel weer een linksch gedoentetje zijn en ik vermoed dat de Minister blij is die "communisten" tevreden te stellen door de benoeming van een fatsoenlijke juffrouw, une certaine Mme Honnepon – –

Dus nu heb je weer een nieuwe vijand erbij, Matthijs: l'Epuration!

Weet je wat ik ook nog gezegd heb door die telefoon? Dat ik in Juli buitenslands was – heel deftig. Ook dat mocht niet baten om er af te komen, want het zal wel nu binnenkort moeten geschieden.

Goede nacht. Het is pas ½ 11, jij bent nog aan 't mijmeren en wikken en wegen en mooie lettertjes aan 't teekenen en bent aan het toestoppen nog lang niet toe. Maar ik ga maar kalm mijn gang en ga onder zeil. Bonne nuit. Denk je eraan dat Vrijdag het tweede streepje aan de balk een nulletje moet worden? Zoolang ik het in mijn keel heb mag ik je geen zoentjes geven – ik weet niet of ik daar wel aan gedacht heb de vorige dagen, nu heb jij het misschien ook te pakken – – Goedste nacht – je

Thea

Woensdag

Señorita Grüntree?2 Connais pas. Peter zal wel kwaad geweest zijn. Ik weet niets meer van hem af, hij schrijft nooit. Altijd maar weer het stralendste blauw! Vanochtend vast geen brief van je. De keel zeurt nog door, verder een stuk beter. We geven vanavond een afscheidsfeest voor Mimi en Paul. Daar moet ik wel bij zijn, want als er muziek gemaakt wordt moet ik spelen. Da-ag. J. gaat naar de kerk en de bus. Tout mon amour.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. De schilder Jacques-Emile Blanche (1861-1942) is vooral bekend om zijn portretten, zoals die van zijn vriend Marcel Proust.
  2. Met deze verbastering verwijst Thea naar de naam van de pianiste Kyla Greenbaum die de Londense première gaf van Schönbergs Pianoconcert op. 42 (zie Vermeulens brief van 26 april).