MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460427 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 27-29 april 1946

Louveciennes

27 apr. 1946

Zaterdagavond

Mijn geleid-ster, mijn geluk-ster, mijn Thea,

even nog met je praten over de Heerengracht. Ik had er al wel over gepeinsd, en dikwijls, maar altijd met een ondertoon van: daar zorgt Thea wel voor; dat zullen we maar aan Thea overlaten. Vindt je me soms niet erg onuitstaanbaar van geruste zelfvoldaanheid, apodictische verwatenheid, genoegzame zelfopkammerij? De hemel weet waar ik dat vandaan haal als ik jou schrijf. Sinds ik de biographie van Halévy lees doe ik me menigmaal aan dien stakker van een Nietzsche denken, van wien ik dat gepraal niet goed slikken kan. En tegelijk roem ik me dan weer. Want ik zeg me: hij prees zich tegenover iedereen; ik loof me alleen maar tegenover Thea. Ik zeg me zelfs: wij spelen allebei voor Pater extaticus, voor geïnspireerde, voor eenzame, maar hij had heel wat meer vrienden, en ook heel wat meer inzinkingen dan ik. Vind je dat niet een beetje kras en bont worden? Wat denk je? Ik zit bij je te biechten. Vergeet niet dat ik me in je handen gelegd heb. Weet je dat er nooit iemand in mijn leven geweest is die ik zoo gemakkelijk in beslag neem als jou? Aan wie ik zoo grif iets vraag als aan jou. Met wie ik me zoo licht identifieer als met jou. Aan wie ik me zoo gaarne onderwerp als aan jou! Je zult vragen: waar wil-ie naar toe? Naar nergens. Of beter: naar jou. Ik mis je vanavond weer eens. Bijna op de oude manier van een maand geleden! Ik zou in je willen verdwijnen, me in je oplossen, vervluchtigen. Waarom? Misschien omdat je vandaag heel lief voor me bent in je boezem? Het zou kunnen dat je liefheid zich bij mij omzet in nostalgie naar de werkelijke Thea, in verlangen om haar te zien, te hooren, te voelen, te ruiken, te hebben. Vooral aan 't eind van de week! Om eindelijk een zon-dag te beleven met jou. En terwijl ik je dit zeg bemin ik je schim alsof je 't zelf bent, en 't is geen schim. Moest ik eigenlijk niet blij zijn? Ja, liefste!

Maar ik wou met je praten over onze Heerengracht. Den eenen keer denk ik: Thea moest die kamers maar zoetjesaan in orde maken vóór Augustus, vóór zij hier komt. Den anderen keer: het kan net zoo goed daarna. Doch dan denk ik opnieuw: Het zou wel gezellig, rustig en prettig zijn, als we naar Amsterdam gaan, om geen idee van gesjouw, dat ons wacht, nog in ons hoofd te hebben, en als we te Amsterdam uitstappen van allen rommel af te zijn. Wanneer we vinden dat het aardig zou zijn om bij jou te logeeren, dat ik dan bij jou logeer. En als we dat soms nièt vinden, dat ik dan logeer bij mezelf. Want ik stel me voor dat je na een maandje afwezigheid wel graag een vertrouwelijk tête-à-tête zoudt kunnen wenschen met Joanna, om je impressies van Louveciennes te vertellen, of Joanna een ongestoord samen-zijn met jou om je ervaringen te vernemen! Het is waar dat ze die ook van mij zal willen hooren! Maar dat kan ze altijd nog later. Verbeeld ik me dat echter allemaal wel accuraat? Ik heb natuurlijk gedacht dat we samen terug zullen reizen.

(Hier ben ik onderbroken door de thuiskomst van mijn dochter, Roland en zijn jonge vrouw, Marcelle. Het eerste wat mij trof was dat zij drieën een penetrante geur van selderie meebrachten. En gewoonlijk doet me de lucht van selderie aangenaam, tonisch aan; doch dezen keer beklemde het me eer, en zei me niets goeds. Ik vermoed dat 't de geur is van een dorp in La Vendée. Marcelle is klein en tenger; donker, gebruind type; mooie, trouwe, smeekende, helder-zwarte dieren-ogen; ovaal gelaat; ietwat puntige kin; loyale mond, oprecht, maar zonder finesse, verstandig; een zeer geprononceerde, beenige arends-neus; een kalm, klaar voorhoofd dat ik eigenlijk niet gezien heb, dat me dus niet frappeerde; zij heeft vier zwarte mouches op de linker wang; de kop maakt den indruk van iets antieks; Gallisch uit den tijd van Caesar; als zij grooter was en struischer, zou zij daarmee uitstekend een schans kunnen verdedigen; nu is er onvolgroeide fierheid in 't geheel; of onderdrukte fierheid; ik zie zulke koppen graag omdat zij me zeggen wat zij hadden kunnen worden; ik zie ze niet-graag omdat zij me ook zeggen wat ze niet geworden zijn; Marcelle zal gauw verouderen en verwelken; ik voelde meelijden voor haar; zij is de geïncarneerde goede-wil; zij stemt me treurend, alsof zij iemand is die groote moeilijkheden tegemoet gaat; ik hoop me hierin te vergissen; zij was uiterst afgemat van de drukke dagen welke zij achter zich had, van de lange reis, en leed bovendien aan diarrhee, dat zij, met alle gasten, had opgeloopen van het laatste feest-maal, want zij hebben daar drie dagen gefeest. Roland kijkt haar heel lief aan. Toch kreeg ik geen zonnige indrukken. Al wat in me opkwam had een bijklank van medelijden. Ze zijn bijna direct gaan slapen. Roland heeft me tabak cadeau gedaan en een flesch cognac. Mijn dochter heeft me 12 eieren meegebracht, een pond boter en een brioche.)

Ik moet nu ook naar bed, 't is over twaalven. Morgen ga ik door met onze terugreis! Dat heele gedoe heeft me een beetje meewarig gemaakt; waarom weet ik eigenlijk niet. Ik zou wel van atmosfeer willen verwisselen. Ik voel die twee menschen mijlen, mijlen van me af, en hoe graag ook, ik kan daar niets aan veranderen. Ik zou de rest van den nacht met je willen praten. Kom dadelijk bij me, liefste, en geef me het zonnige van Thea. Doe even je armen om me heen. Merci, Thea.

Dimanche, 28 avril

Ma chérie, ma douce, mon adorée,

j'ai bien travaillé ce matin.

Après j'ai fait plus ample connaissance avec Marcelle. Elle est venue causer chez moi. Elle est extrêmement primitive, extrêmement innocente, extrêmement bonne; assez jolie; fillette encore; une belle âme; je crois qu'elle te plaira. (Si tu la vois par hasard.)

J'ai aussi causé avec Roland. C'est un brave garçon. Il m'a décrit, sans que je lui demande, sa nuit de noces. Je te raconterai plus tard. Il a confiance en moi, comme tu vois! Je lui ai dit qu'il verra très probablement des changements essentiels dans mon existence. Il m'a demandé: "Tu vas te remarier?" Je lui ai répondu: "C'est très probable." Il a trouvé ça fort bien. Il m'a dit: Tu as encore au moins trente ans devant toi.

Avec cela je t'embrasse, ma Théa. Il faut que j'aille dîner en famille!

le soir.

Comprends-moi de la bonne façon, ma souveraine: Je dis "C'est très probable" parce que je trouve qu'on ne doit pas dire que quelque chose est, tant qu'elle n'est pas tout à fait! Et puis: en ce qui me concerne moi-même, je suis sûr et certain. Mais jusqu'ici c'est mon amour écrit qui a charmé ma sauvageonne! Mon amour réel lui plaira-t-il aussi?! J'espère qu'oui. J'aimerais croire qu'oui. Mais sait-on jamais avec ma sensitive! Pour le croire entièrement il faudra que je te touche et que toi tu me le dises!

Pendant toute l'après-midi, étant seul à la maison, j'ai vécu dans le tendre enivrement, dans la tranquille ivresse de ton charme. Qu'est-ce que tu faisais encore? Tu dormais peut-être?? Cela ne me demandait pas le moindre effort d'avoir toute la Théa près de moi. C'était un embrassement, une étreinte continus, dans ma chambre, dans le jardin, partout où j'allais. A la fin un coucou est venu se poser dans le grand sapin, me faisant des farces. J'ai dû rire. C'est un original, que j'ai entendu l'autre année pour la première fois. Il ne chante pas comme ses confrères. Il dit: coucou-cou! C'est peut-être un génie! un novateur! As-tu déjà entendu un coucou de très près? Ça sonne curieusement rauque, comme un petit cor. J'étais bien heureux, ma Fée Merveille, avec ton charme, je peux même dire avec tes charmes. Je t'ai rendu sur tout ton corps aimé, venant en revenant, t'écartant doucement les jambes, te bousculant tendrement, nous emmêlant, – une partie de tes 18.000 baisers. As-tu pensé combien de temps il me faudra pour cette pluie de baisers, si je te les donne un peu religieusement, c'est à dire un par seconde? Cinq Heures divines, ma Bacchante, ma Dionysiaque! Et maintenant encore tu es présente dans mon sang. Comment ne pas croire que tu es ma femme! Alors, imagine-toi une après-midi comme celle-ci, et dis-moi si tu m'aimes!

C'est l'heure, ma belle magicienne. En t'adorant, en te vénérant toujours dans ta présence réelle, je te couche, te caressant. Dors bien! Et réveille-toi joyeusement, ma Théa.

Lundi 29 avril.

Les nouveaux mariés sont partis ce matin à 6½ heures. Mon impression finale a été la même que samedi-soir: une obscure pitié. Ils cheminent à des milliers de lieues de moi. Et pourtant, quand cette petite Marcelle me dit: "Oh! l'orgue de l'église, je l'aime bien. Oh! comme je voudrais savoir la musique!" je la sens très proche, et en même temps séparée par un abîme. – C'est douloureux pour moi (pas pour elle!) et j'ai un sentiment pareil avec Roland. Que Dieu les bénisse et aide tous les deux! – Je zegt "ik voel er niets bij." Je hebt groot gelijk!

Mijn brieven der Paasch-dagen, liefste, waren niet zoo mat als je dacht. Maar bij jou kwamen ze niet op een gelukkig moment. Na 96 uren stilte. Wat verwacht, wat verlangt men dan al niet! Toch accordeeren wij! Op den dag dat je die "vreeselijke ellende" beleefde met Jan Eng. plukte ik dat klavertje! – Het tegenwicht. – Het evenwicht. – Een harmonie tusschen helder en donker. Als jij geen licht hebt hoop ik het je te kunnen geven; als ik 't niet heb geef jij 't me dan. Zoo zou 't goed zijn (als 't zoo is) zoo zou 't altijd moeten zijn, ma petite Théa.

Ik bemin je zooals gisteren; kruip maar bij me op schoot, Thealief; het zal voorbij zijn nu, het leed, hoop ik; kruip toch maar, mijn kleine Thea bij je Matthijs.

Vandaag is 't op den dag af 39 jaar geleden dat ik naar Amsterdam trok.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA